Bigger, better, faster, more

Bigger, better, faster, more. Dat zijn de Verenigde Staten. Groter in alles, beter in staat om iets voor elkaar te krijgen, sneller dan wie dan ook en vooral van alles meer hebben. Qua landoppervlakte komen ze een heel eind, de Empire State Building was ook best groot voor die tijd, hun levenswijze en werkmotto lijkt wel een vlot gemonteerde videoclip en meer vet gaat er niet op een Amerikaanse hamburger. De Verenigde Staten zijn lange tijd de ster geweest in betere tijden, maar van één ding kunnen ze maar niet genoeg importeren. En dat is geschiedenis.

Sinds Columbus voet aan de verkeerde wal zette en de inheemse bevolking de naam ‘Indianen’ gaf, is het land erg veranderd. De lokale bevolking is grotendeels weggevaagd met de griep en wie geen christen werd, is bruut vermoord. Er werden dorpen met kerken geplaatst, het laatste restje inheemse bevolking kon overleven door de eigen cultuur te verdringen en de bevolking werd aangevuld met blanke Europeanen, die vanuit het niets alles opbouwden. Natuurlijk wel met de hulp van een scheepsvracht vol chocoladebruine slaven uit Afrika, maar die telden niet mee om het land culturele rijkdom te verschaffen.

Na een tijdje was het land meer ontwikkeld en was er weer ruimte voor vrije tijd, cultuur en intellectuele dingen. Maar wat te doen als je niet interessant kan doen met je cultureel erfgoed, omdat dat er niet is? Plaatselijk iets zoeken is geen optie, want als Amerikaan heb je geleerd dat de andere bevolkingsgroepen om je heen minderwaardig zijn. Dus laat je geld rollen en importeer je boeken en schilderijen uit Europa. Je telegrafeert met de Fransen of ze misschien nog een leuk beeldje over hebben, en laat bijvoorbeeld een groot turkooizen beeld van een vrouw in een jurk verschepen om op een eiland voor de stad te plaatsen. Je verzint er zelf bij dat het symbool staat voor de onafhankelijkheidsverklaring die ruim honderd jaar geleden was getekend, want daar had je nog geen leuk symbool voor. Oh, en je noemt het in 1886 liefkozend het vrijheidsbeeld.

Dan komen er ineens bewegende plaatjes uit Europa aan en ze noemen het ‘film’. Je analyseert hoe het werkt, besteedt er een paar jaar heel veel tijd aan en pompt al het geld wat je toch nergens aan kan besteden in dit project. Je bouwt wat fabriekshallen onderaan een heuvel, maakt wat gezellige decors die er oud-Europees uitzien en zoekt wat leuke koppies uit voor in de bios, zoals een oude Europeaan die je Dracula noemt. Dan bedenk je ineens dat je zelf ook nog een kleine geschiedenis hebt in de woestenijen van je eigen land, filmt wat wilde cowboys en bevallige dames met grote plooirokken en laat hen samen naar een zonsondergang rijden en de western is geboren. Je gaat terug naar de studio’s en noemt het Hollywood. Mooi gejat is beter dan slecht verzonnen, maar dan moet je er wel het beste in zijn en heel veel films over de wereld verspreiden.

In de Tweede Wereldoorlog komen de soldaten zelf in het Europa waar ze altijd over hebben gehoord. Ze komen ineens aan in Frankrijk, rijden binnen in de Duitse hoofdstad Amsterdam en dineren met een heerlijke kaasfondue en prachtige uurwerken in het neutrale Lissabon. Of Kopenhagen. Of wat maakt het ook uit hoe het heet, als het eten er maar lekker was. Er begint een nieuw lichtje te branden. Ene meneer Getty bedenkt dat het wel leuk zou zijn om Amerikanen bij hem in de buurt ook te laten zien wat Europa is. Wat voor kunst en geschiedenis zij daar hebben. Jawel, nog voor het jaar nul hadden zij al kunst, wat natuurlijk heel wonderlijk is voor een christelijke Amerikaan. Dus startte hij een aardige collectie met Griekse en Romeinse beelden, waar de verveelde Amerikaan naar mocht kijken. En het werd bigger, better, faster en er was steeds meer te zien in het Getty Museum.

Maar Europa is soms ook vervelend. Zo heb je daar al die kleine landjes die hun eigen koningen, koninginnen, prinsen en prinsessen hebben. Die bloedbanden zijn erg overschat bij al die rare Europeanen, want bij elk groot feest is de president van het grote Amerika minder belangrijk dan die bejaarden daar, die er gewoon zitten omdat hun ouders en grootouders dat ook deden! Die zitten er niet op kwaliteit, zoals de Amerikaanse president. Maar er is niets aan te doen. Tenzij je zelf ook iets koninklijks naar Amerika haalt. Zoals een jetartiest bijvoorbeeld.

En zo kwam een Duitse prins, Jurgen von Anhalt, naar de Verenigde Staten, waar hij voor een tribune vol miljonairs, miljardairs en meer van dat grut een grote show gaf. Een straaljager startte de motor en de prins gooide klodders verf in de lucht, die door de sterke luchtstroom van de motoren creatief uiteenspatten op het doek. Hij streek veel geld op met zijn ‘jetart’ en iedereen wilde wel zo’n schilderij van een échte prins kopen. Natuurlijk, Jurgen was een echte prins. Iedereen met voldoende geld kan een adellijke titel kopen, bijvoorbeeld van de familie Von Anhalt in Duitsland. Dat Jurgen voor die tijd een plaatselijke pooier was in Duitsland, weet niemand in Amerika. En zo lichtte Prins Pimp een stel op statusbeluste Amerikanen op.

De grens tussen arm en rijk is groot in het land van de vrijheid. Iedereen heeft een droom en yes we can het waarmaken. Behalve Jane van om de hoek, die nog 23.000 dollar schuld heeft aan het ziekenhuis na haar auto-ongeluk. Oh, en oorlogsveteraan Grant heeft het er wat moeilijk mee, zo zonder benen. Mister Jones van drie hoog kan trouwens ook niet goed meer werken omdat een grote tumor zijn zichtvermogen ernstig heeft aangetast en omdat hij te lui is om werk te zoeken waarbij hij zijn ogen niet nodig heeft. Maar gelukkig schoot het de president te binnen dat hij best wel een zorgstelsel uit Europa kon kopiëren. Mooi gejat blijft beter dan slecht verzonnen. Het heeft even geduurd, maar nu is het eindelijk ondertekend. En let maar op. Binnen een paar jaar is het zorgstelsel in de Verenigde Staten ook bigger, better, faster en vooral heel veel more dan wij het nu kennen in ons kikkerlandje.