Er liep een allochtoon in het museum

Ken je die mop over die allochtoon in het museum? Ik ook niet, hahahaha!

Er bekruipt mij steeds het gevoel dat ik deze column niet mag schrijven. Mijn rode PvdA-opvoeding in de jaren tachtig zegt mij dat we die arme allochtonen moeten omarmen, omdat zij cultuurverrijkers zijn. Zonder hen aten we nog steeds iedere dag aardappelen met groenten en een stuk vlees met iedere dag dezelfde kruiden. Tijdens mijn opvoeding werd nog gezegd dat we buitenlanders nodig hadden, omdat vergrijzing onze grootste vijand zou worden. Wie zou later jouw en mijn billen moeten wassen, als wij in het verpleegtehuis zitten en we te weinig kinderen hebben die voor ons kunnen werken? In de jaren tachtig waren asielzoekers en werkzoekers het antwoord op alles.

In latere jaren waren asielzoekers wel welkom, maar werkzoekers uit Polen of Turkije, nou, pfoe, die zouden alleen maar de banen inpikken. Ik had geen idee: ik had nog geen baan, ik zat op school. Maar vluchtelingen, echte vluchtelingen, waren natuurlijk welkom. Anders gingen ze dood. En dat mocht niet. Ik heb meerdere kinderen leren kennen. Een van hen kwam uit Irak en was een tijdje mijn beste vriendin. Ze had heel dik en mooi donker haar. Cultuurverschillen bestonden nauwelijks toen je jong was, en haar ouders spraken zo goed mogelijk Nederlands tegen mij. Wat te ingewikkeld werd, vertaalde zij. Bij haar thuis aten we spaghetti.

Tot nu toe is het een best veilige column. Maar waarom heb ik toch het idee dat ik niet mag schrijven wat ik zie? Ik heb het idee dat ik niet mag schrijven dat ik als vrouw liever ver om een groepje buitenlanders heen wil lopen. Ik heb het gevoel dat ik op een zonnige dag in Amsterdam niet in een topje en rokje over straat kan zonder op iedere straathoek voor hoer uitgemaakt te worden. Ik mag niet zeggen dat ik maar twee keer in mijn leven bespuugd ben, beide keren door een man die eruitzag of hij uit een specifiek gedeelte van Noord-Afrika kwam. Ook is het wel heel toevallig dat de meeste zaken in Opsporing Verzocht niet gaan om blonde meisjes met blauwe ogen.

Ik mag niet zeggen dat ik tijdens beelden van de Dodenherdenking op de Dam maar twee donkere en een handjevol Indonesische mensen in het publiek heb gezien, afgezien van de verplicht uitgenodigde basisschoolleerlingen. Ik mag ook niet zeggen dat de NOS wel heel erg zijn best deed om precies deze acht mensen in beeld te krijgen tijdens de herdenking, als symbool van onze multiculturele samenleving. En de enige mensen met een andere etnische achtergrond die ik op tv tijdens Koningsdag heb gezien, stonden Sinterklaasrijmpjes te rappen op een podium. Iedereen is welkom op deze dagen, maar het is pijnlijk duidelijk wie er niet geïnteresseerd zijn.

Ik snap het niet. Als ik in het buitenland ben, staan alle tienduizend musea boven aan mijn lijstje. Ik snap wel dat het je de eerste paar jaar niet lukt: een huis, inkomen en veiligheid staan voorop. Maar als je al zo lang in een land een uitkering krijgt (of woont of werkt, voel ik mij verplicht hier te zeggen), hoe kan het dan dat het land waar je woont je niet interesseert? Volgens mijn PvdA-opvoeding zouden die mensen de musea moeten overspoelen. Wat ik zie en hoor tijdens diverse museumbezoeken zijn blanke Duitsers en Amerikanen, mensen uit Israël, Chinezen of Japanners en Indo’s. En luid pratende Surinaamse vrouwen in het Tropenmuseum.

En buiten kijk ik dan weer om me heen, om dingen te zien die ik niet mag zeggen. Een kleine dikke man met een snor tot op zijn rug ‘vergeet’ in te checken bij de bus. Een Somalisch gordijn jaagt haar kinderen schreeuwend voor zich uit, terwijl de meisjes bijna over hun eigen gewaad struikelen. Twee Marokkaanse jongens van amper twintig rijden in een veel te dure auto voorbij, terwijl de muziek keihard uit de boxen knalt. Dit is onze toekomst. Dit zijn de mensen die later jouw en mijn billen mogen wassen. Ik mag het wel zien, maar niet zeggen. Straks weten ze nog waar mijn huis woont.