Helden van de humor - afscheidscolumn

Ik houd niet zo van helden. Maar qua humor heb ik veel bewondering voor een aantal van mijn favoriete grappenmakers: Herman Finkers, Harrie Jekkers, Van Kooten en De Bie en Simon Carmiggelt.

Het begon met Herman Finkers. Als klein meisje uit de regio Almelo kreeg ik zijn humor met de paplepel ingegoten. Kroamschudd’n in Mariaparochie werd iedere kerst getoond op de basisschool. Als wij zelf op kraamvisite gingen, zeiden we: “Wat een lief kind,” en mompelden er traditiegetrouw voor de ouders onhoorbaar achteraan: “Ik kan toch ook niet zeggen dat het lelijk is?” Herman Finkers is een echte woordengoochelaar. Hij wist steeds weer vanzelfsprekende dingen om te gooien tot een verrassende uitkomst. Ik las al zijn verzamelde werken en kliederde mijn agenda vol met gekke versjes over James Bond en zeer waarheidsgetrouwe quotes over Almelo: “Het stoplicht staat op rood. Het stoplicht staat op groen. Ja, in Almelo is altijd wat te doen.” Mijn moeder maakte als toetje soms Australisch bier: een longdrinkglas met onderin slagroom en bovenop gele vla.

Na de vertrouwde humor van de man met de twinkelende oogjes, ging ik vaker cabaret kijken en luisteren met mijn moeder. Plotseling bleef Harrie Jekkers plakken. Zijn plat Haags was als een exotisch accent voor mijn Twentse achtergrond. Van Professor Puntmuts die zijn houtje-touwtjejas achterstevoren aandeed en vol in de punt kotste, tot kano’s en de helicopter van Ome Jan. Alles wat die man zei veranderde in goud. Zijn verhalen waren sterk, maar zijn liedjes zijn nog altijd prachtig. Waar Herman Finkers het vooral van zijn twinkelende pretogen moet hebben, is Harrie de man met de gouden keel. Zijn stem maakt me altijd weer nostalgisch, vooral in de liedjes waarin hij eerst een fantastische sfeer schept van verlangen, verliefdheid en vroeger en toch een mooie twist of wijze les meegeeft. De Kerstezel blijft hilarisch. Nu ik nog Leef heeft een prachtige boodschap. En Zo Mooi als Ik hou van mij wordt het nooit meer.

Het heeft bij mij nog een aantal jaren – en caberatiers – geduurd voor ik eindelijk op Van Kooten en De Bie stuitte. Dat klinkt voor veel mensen misschien vreemd, maar ik ben net niet van hun generatie. Toen ik naar school ging, waren uitdrukkingen zoals stoned als een garnaal, de tuin winterklaar maken, bonken, geilneef, regelneef en van die dingen ja, allang ingeburgerd. “Mag ik een teiltje?” riepen we op het schoolplein naast elkaar, terwijl we kotsbewegingen maakten als iemand te complimenteus was. En Ratelband was een afschuwelijke positivo. Al die woorden waren zo gewoon, dat het voor ons als duizend jaar oud Nederlands was. De taal van Van Kooten en De Bie is net zoals opgroeien met dialect: pas als je ouder bent, krijg je door hoe bijzonder het eigenlijk is.

Toen ik in mijn columns regelmatig aandacht besteedde aan kleine details, wees mijn vriend me op Simon Carmiggelt: “Je weet mensen steeds zo haarfijn en soms venijnig te beschrijven. Dan zal je zijn Kronkels ook leuk vinden.” Na het eerste verhaal was ik verkocht. Hij had gelijk. Simon Carmiggelt verstond de kunst van de subtiele humor. Met zeer verfijnde beschrijvingen liet hij iedereen ogenschijnlijk in hun waarde, maar voor je het wist kwam er toch een geniepige, grappige of ontroerende plottwist achteraan. Een van zijn meest legendarische columns is het verhaal waar hij op een trein wacht in de ouderwetse wachtkamer van Amsterdam Centraal. Vlak voor zijn trein vertrekt, komt er een donkere man bij hem zitten. Eigenlijk moet hij gelijk opstaan, maar dan zou die zwarte man wel eens kunnen denken dat hij niet bij hem wil zetten en een racist is. Dus blijft hij zitten en mist zijn trein. Uiteindelijk discrimineert hij omdat hij niet wil discrimineren. De fijnzinnigheid van zijn schrijven is ongeëvenaard. Die man is een held.

Zoals ik al eens eerder heb beschreven, kan ik mijn helden en favoriete grappenmakers pas bepalen als hun repertoire (bijna) volledig is. Zodra ik hun stijl volledig heb geproefd en ze mij niet meer teleur kunnen stellen met nieuwe richtingen die mij niet aanstaan, zijn ze mijn held. Deze vier grappenmakers zijn steeds weer de bron van mijn inspiratie. Ik zal me nooit aan hun niveau van humor kunnen meten. Vrouwen hebben immers maar een beperkt repertoire aan humor. Maar deze helden laten zien dat taal altijd een speeltuin is, waar je steeds weer nieuwe dingen kan ontdekken.

Neuskleuter neemt afscheid als vaste columnist van FOK!
In de afgelopen 6,5 jaar heb ik bijna iedere week een column geschreven voor FOK!. DriekOplopers haalde mij als enthousiaste beginnende columnist binnen op dit toffe podium. Het was even wennen, want jullie lezers steken nooit je mening onder stoelen of banken. Recht voor zijn raap! Dat was eng, maar vooral verfrissend. Het heeft mijn columns verbeterd. Bedankt daarvoor!

Ooit was het mijn doel om FOK! als podium te gebruiken om door te groeien als schrijver. Dat is gelukt: columnist voor FOK! schrikt werkgevers niet af en ik heb van mijn hobby mijn werk gemaakt. Ook heeft het voor gekke wapenfeiten gezorgd: zo ben ik door de Telegraaf geïnterviewd wegens een column over de verschillen in sms-gedrag tussen mannen en vrouwen, en hebben Duitse studenten punten behaald door hun mening te vormen over deze column in hun staatsexamen Nederlands. Daarnaast ga ik de clichédroom van iedere schrijver achterna: ik wil een boek publiceren. Niet zo’n vodje dat je zelf laat drukken, maar een echt boek bij een klassieke kwaliteitsuitgever. De eerste gesprekken lopen al. Dat vraagt om veel tijd en doorzettingsvermogen en je raadt het al: dat gaat ten koste van mijn vaste wekelijkse column. Ik behoud mijn rechten en zal af en toe nog een column plaatsen, maar de vaste ‘Dinsdag Columndag’ stopt.

Collega’s: bedankt voor het checken en het vertrouwen in mijn (soms) last-minute publicaties. Ik hoop dat het werkwoord ‘neuskleuteren’ in gebruik blijft voor deadlines die soms tot op de minuut gehaald worden, maar nooit worden gemist.
Lezer: bedankt voor je grappige, meedogenloze, meelevende en scherpe reacties!