Mag ik even binnen kijken?

Na enkele mooie bijdrages als submitter is dit de eerste column van Tha_Erik als vaste columnist. De columns van Tha_Erik lees je in oneven weken, vrijdag om 23 uur.

Samen met mijn huisgenote loop ik richting de Albert Heijn om voor die avond inkopen te doen. Pasta, courgette, paprika, kip, brood, boter, olie. Ik was te lui om het op te schrijven, ondanks dat ik weet dat mijn geheugen mij in de supermarkt altijd in de steek laat. Het is koud en de wind snijdt rechtstreeks door mijn kleding en lichaam heen, maar het deert me niet zo want de ondergaande zon schijnt door de ramen van de huizen heen en kleurt alles wat grauw voelt goud. 

De meeste huizen die we passeren hebben vitrage hangen tegen nieuwsgierige ogen zoals die van mij. Ik kan het niet helpen, ik moet gewoon bij mensen binnen gluren als ik de kans krijg.

Het begon al toen ik nog bij een orkest speelde en er eenmaal per jaar gecollecteerd moest worden. Ik had er een hekel aan om aan mensen geld te vragen, zoals ik er ook een hekel aan heb als mensen mij om geld vragen. De enige reden die het draagbaar maakte om het toch een middag te doen was het feit dat je enkele seconden de kans kreeg om bij iemand binnen te kijken. Je drukte op de bel, wachtte lichtelijk nerveus af tot de deur open zou gaan en je de vraag der vragen zou moeten stellen: "Heeft u misschien een bijdrage voor de cultuurstichting?" Dat was nooit mijn favoriete gedeelte, maar als mensen "ja" zeiden (en dat deden er verrassend veel) liepen ze weer terug door hun halletje de kamer in en gaven mij dan de seconden die ik zo kan waarderen. Hoe mensen hun huis inrichten zegt veel over ze.
Als de hal gevuld is met donkergelakte eiken meubelen en er vergeeld behang op de muren geplakt is, weet je zo goed als zeker dat ze in de huiskamer een vogel in een vogelkooitje hebben, vaak naar de TROS kijken en een vitrine vol kleine porseleinen beeldjes hebben.
Wanneer de hal gevuld is met witte nepzuilen, nepplanten, en nepgouden details, weet je dat je te maken hebt met mensen die graag levensliederen luisteren en wanneer het zomer is in de voortuin een biertje (en voor de vrouwen een zoete witte wijn?) willen drinken.
De buurt waar een vriendin van mij woonde zat vol met dat soort mensen. Ik ging vaak bij haar eten en altijd als ik terugliep naar de bushalte en het donker was, waande ik me in de Efteling. Niet alleen waren vrijwel alle huizen daar gevuld met nepzuiltjes en -planten, maar wanneer het donker genoeg werd gingen de lichtjes ook nog eens aan. De Droomvlucht was er niets bij en ik keek mijn ogen uit. Het was complete wansmaak, maar het zorgde wel altijd voor een glimlach op mijn gezicht en wie dat klaarspeelt verdient al een eervolle vermelding.

Mijn huisgenote praat tegen me over van alles en nog wat en met een half oor luister ik en soms zeg ik zelfs wat terug. Mijn aandacht gaat uit naar andere dingen. We lopen langs een huis en ik kan er niets aan doen, maar voor ik het weet sta ik stil. Ik kijk door de ruit en zie eigenlijk niet eens iets enorm speciaals. Een gezellig huis, met mooie meubels. Een hoek met speelgoed verraadt dat er minstens één kind deel uitmaakt van dit gezin. Een boekenkast vol boeken vertelt me dat dit gezin niet bang is om de televisie eens uit te zetten, ik houd mezelf voor dat ik ook zo ben. Dat is helaas niet helemaal waar, maar dat hoeft niemand echt te weten. Misschien is het de ondergaande zon die het allemaal nog net iets mooier maakt. De schaduwen van de eetkamerstoelen liggen languit tot in het zitgedeelte op de grond. Een schaal met fruit staat op tafel.
Ik zie voor me hoe de moeder van het gezin in de vroege avond achter het fornuis staat en iets heerlijks aan het koken is. Er zit niemand, maar ik beeld me in hoe dochter met de speelgoedkist aan de gang is en samen met de poppen in een verzonnen taal een kort verhaal speelt. Vader zal zo wel thuiskomen, zijn vrouw een kus geven en zeggen dat het eten heerlijk ruikt. Zij zou glimlachen en hem aan het werk zetten. "Snijd deze tomaatjes maar, als je hier toch komt staan." Hij zou het doen, maar ook niet meer dan dat, want zodra de tomaatjes gesneden zijn loopt hij naar zijn dochter in de woonkamer, pakt haar op en knuffelt haar tot ze zich loswriemelt van al dan niet gespeelde irritatie. Hij zet haar weer neer en loopt verder naar de stereo-installatie om de radio aan te zetten of een cd te draaien.
Ondertussen komt moeder de keuken uitgelopen met een dampende pan vol lekkers en een schaal met salade. Ze commandeert vader om wat borden en bestek te pakken en maant haar dochter naar de gootsteen om haar handen te wassen. Wanneer ze allemaal aan tafel zitten en de ouders een glas wijn drinken kijken ze opeens naar buiten en zien mij staan.

Ik schrik.

Mijn huisgenote staat enigszins ongeduldig te wachten tot ik me weer bij haar voeg. Ietwat gehaast loop ik naar haar toe. Ik schud mijn hoofd om de beelden van het gezin te laten verdwijnen.
Ik houd van gestolen blikken naar binnen werpen. Het is niet uit onbeleefdheid dat mijn nieuwsgierigheid het wint van mijn fatsoen. Het is meer een soort compliment. Ik kijk naar binnen en krijg het gevoel alsof ik daar mag zijn. Alsof de mensen die er wonen me kennen en me aardig vinden.
Ik beeld het me allemaal in. Een huis is maar een huis. De mensen die me niet kennen vinden me niet aardiger dan de volgende vreemdeling die voor hun huis langs loopt en naar binnen kijkt. Maar toch, zolang er geen vitrage, geen jaloezieën, geen luxaflex hangt, nodig je mensen uit om te kijken. Al is het maar heel even in het voorbijgaan, op weg naar de supermarkt. Wat moest ik ook alweer hebben? Pasta, kip...