Wat is het soms fijn om dood te zijn

De dood is nooit eerlijk, altijd te vroeg, en een ongewenste gast. Het is dat de dood al dood is anders zouden we hem waarschijnlijk dood maken. Maar soms is de dood ook een verlossing, niet te verwarren met Jezus, dat was een andere verlosser. Waar ik op doel is dat als je heel erg ziek bent en nooit meer beter wordt dat het dan voor de lijdende maar beter zo snel mogelijk voorbij kan zijn.

Als je bijvoorbeeld vergevorderde kanker hebt, en niets anders meer kan dan op een speciaal bed liggen met luiers en verzorgers die er vanuit gaan omdat je weer in de luiers ligt je dan ook wel een soort grote baby zal zijn, en je ook als zodanig behandelen. Worden je laatste dagen nog even vakkundig verpest door iemand die daar voor opgeleid is.

Er is natuurlijk ook de kant van de familie en vrienden, die willen je zo lang als mogelijk behouden. Dat is meestal wel uit liefde, maar liefde is daarmee ook een heel erg egoïstisch iets. Als je dus echt van iemand houdt die zo zwaar ziek is, dan is de ware liefde eigenlijk dat je die iemand zijn dood gunt. Er zijn heel veel mensen die dat ondenkbaar vinden, zoiets zeg je niet, denk je niet, dat is zwaar fout, want het leven is altijd de moeite waard. Ik durf rustig te zeggen dat dat niet zo is, soms is het leven niet meer de moeite waard. Bij dieren wordt er minder moeilijk over gedaan, dan is er wel overeenstemming over dat bij ondragelijk lijden en geen uitzicht op beterschap laten inslapen het beste is.

Toen mijn vader stierf verwachte ik bij mijzelf heftige emotionele reacties, maar die bleven uit. Dat vond ik wel vreemd van mijzelf. Ik had twijfels als hield ik wel van hem? Heb ik een afwijking? Afwijkingen heb ik namelijk genoeg, maar zo een niet. Ik ben van huis uit best wel een emotioneel mens. Na heel veel nadenken en puzzelen kwam ik er achter dat ik er eigenlijk vrede mee had dat hij dood was gegaan. Ik zal ook uitleggen waarom.

Mijn vader was altijd dol op vissen en voetbal. Hij deed voetbalwedstrijden kijken heel fanatiek, en vissen was zijn lust in zijn leven. Hij was soms wel eens zo visserig dat mijn moeder eens een keer voorstelde om zijn bed ook maar bij de visvijver te zetten. Toen hij wat ouder werd, zo rond de zeventig, veranderde zijn gedrag steeds meer. Bepaalde dingen gingen hem moeilijk af, en uiteindelijk ging het helemaal niet meer. Hij kon zijn hengels niet meer in elkaar zetten, reed -mopperend op al die auto's die zo dicht langs de kant reden- zelf midden op de weg op zijn snorfietsje. Tijdens een zomers uitje op de fiets raakte hij de weg kwijt van het toilet naar het tafeltje waar hij zat met mijn moeder. Die ging hem zoeken na tien minuten, en vond hem bijna anderhalve kilometer verderop in het bos.

Dit was wel heel erg allemaal dus eind juni van dat jaar ging ze met hem eerst naar de huisarts die vervolgens door verwees naar het ziekenhuis voor onderzoek. Uiteindelijk werd er een gezwel ontdekt ter grote van een pingpong bal in zijn hersenen. Dat verklaarde heel veel. Toen er gevraagd werd hoeveel jaren hij nog zou hebben zei de arts dat we niet in jaren maar beter in maanden konden gaan denken, en dat er rond de kerst één bord minder op tafel zou staan. De pingpong bal deed erg zijn best om een tennisbal te worden.

Ik was boos op de kanker, maar boos zijn op een ziekte is eigenlijk best raar, en de kanker trekt zich er ook niets van aan. In de paar maanden die we nog hadden zag ik hem veranderen van een optimistische man in een hulpeloze ontredderde invalide die zelfs luiers moest dragen want er vielen steeds meer functies uit. Het ergste van alles was dat hij het nog wel allemaal wist.
Hij zei dan ook regelmatig dat het wat hem betrof beter gisteren al over mocht zijn dan vandaag.
Ik durfde toen niet toe te geven dat ik het eigenlijk wel met hem eens was. Ik durfde dat niet naar de buitenwereld, en ook niet naar mijzelf.

Ik heb een van mijn vaders raadgevingen uiteindelijk maar ter harte genomen, namelijk dat hij liever had dat we een feestje gaven als dat we een potje gingen zitten grienen, want hij kwam toch niet terug. Je leeft maar één keer, doe er iets mee, en bij voorkeur iets goeds was zijn motto. Ik geloof niet in een leven na de dood, mijn vader deed dat ook niet. Wel geloof ik dat als je het goede doet dat je op een positieve manier voortleeft in de herinneringen van je naasten en familie. Dat is uiteindelijk ook de ware erfenis die je achterlaat.

Ik heb dit geschreven met de intentie dat iedereen die met die kloteziekte te maken hebben of hadden, er misschien wat steun aan heeft..