AnnA, mijn palindroomvrouw

Anna is de leukste vrouw ter wereld. Daarom ben ik ook met haar getrouwd. Vanaf de eerste keer dat ik haar zag, wist ik al dat zij de vrouw van mijn leven zou worden. Haar glimlach is betoverend, haar stem is magisch. Ze is lief, ze zorgt voor me als ik ziek in bed lig, ze vrijt met me alsof er geen morgen komt. Ze heeft een moedervlek op de ader van haar linkerhand. Haar lievelingseten is spaghetti. Anna is trouwens lerares op een middelbare school. Ze kan heel goed orde houden, behalve als het om ons huis gaat. De afwas is altijd voor morgen en ik betwijfel of zij weet waar een stofdoek voor is. En toch houd ik van haar. Ik ken haar door en door. Maar zo nu en dan ontdek ik ineens iets nieuws aan mijn vrouw.

Het was een mistige dinsdagochtend in oktober. Twintig minuten voor de wekker werd ik wakker. Ik houd daar niet van, want ik wil die laatste minuten in bed doorbrengen, maar ik kon de rust niet meer vinden. Ik kriebelde Anna over haar linkerwang. Ze zuchtte. Ik kriebelde nog eens. Haar hand verscheen boven de deken en ze kriebelde zichzelf over haar rechterwang. Normaal zou ik daar geen aandacht aan besteden, maar omdat ik nog achttien minuten over had, wilde ik haar wakker plagen. Ik kriebelde nog eens over haar linkerwang en zij kriebelde zichzelf daarna over de rechter. Ik probeerde het eens andersom. Dit keer wreef zij over haar linkerwang. Toen werd ze wakker.

Anna wordt altijd wakker als zo'n luie kat die de hele nacht is weggeweest. Eerst opent ze haar ogen op een kiertje, dan kreunt ze zacht. Ze sluit haar ogen, blijft een minuut zo liggen en wordt dan in een keer wakker, alsof iemand in de keuken met de brokjes rammelt. Ze komt overeind, laat zich weer achterover vallen en rekt zich uit. Eerst eenmaal op haar rug als de Vitruvius van Leonardo da Vinci, daarna draait ze zich op haar linker- en rechterzij om zich uit te rekken in de vorm van een vogelnestje.

Die ochtend wreef ze met beide handen over haar gezicht. “Hoe laat is het eigenlijk?” – “Zeven voor zeven.” – “Dan had ik nog zeventien minuten kunnen liggen.” Ze maakte aanstalten om de daad bij het woord te voegen, maar bleef toch zitten. Ik vroeg haar of ze net nog iets had gemerkt. “Nee?” Ik gaf haar een kus en kriebelde nog eens over haar linkerwang. “Wat was er dan?” vroeg ze, terwijl haar hand weer naar haar rechterwang ging. “Dat,” zei ik. Ze keek mij nietsvermoedend aan. “Waarom wreef je net met je hand over je wang?” vroeg ik haar. “Dat deed ik helemaal niet, toch?” – “Jawel.” Ik streelde haar nog eens, waarop zij weer reageerde. “Oh, bedoel je dat?” zei ze. “Ja.” – “Ik weet het niet. Het voelt gewoon gek als ik het niet doe.” Ze stond op om zich aan te kleden. Haar ochtendritueel bleef achterwege.

In de weken daarna probeerde ik haar nog enkele keren over haar wang te wrijven terwijl ze sliep. Iedere keer wreef zij weer over haar eigen wang en iedere keer was ze 's morgens een beetje van slag. Ze sloeg haar ritueel over en was gedurende de dag steeds onrustiger. Tijdens het typen van een brief tikten haar duimen om en om op de spatiebalk. Zodra de ene duim een lichtere aanraking had dan de ander, moest ze dit herstellen door met de andere duim harder of zachter de spatie aan te slaan. Als ze met haar linkerhand een kopje optilde om een slok te nemen, nam ze gegarandeerd de volgende slok door het kopje in haar rechterhand te houden. Als zij mij iets aanwees wat ze op tv zag, strekte ze haar andere arm binnen enkele minuten ook, maar dan wat minder opvallend. Tijdens het koken ging ze soms een beetje door haar knieën, tot ze uiteindelijk als een kippetje het ene been na het andere boog en aanspande en op de plaats leek te hordelopen. Ik begon me zorgen te maken.

Op een avond in december sprak ik haar er weer op aan: “Ik begin me zorgen te maken.” Haar benen bungelden heen en weer langs de bank. “Ik voel me zo onrustig, maar ik snap het niet,” zei ze. “Op mijn werk gaat het goed, met jou gaat het goed, financieel hoeven we ons geen zorgen te maken, ik heb nog geen behoefte aan een kind. Ik kan het gewoon niet verklaren.” Ze strekte haar beide benen, liet ze toen samen weer hangen en strekte haar linkerbeen nog een beetje na. En toen haar rechter. En weer even de linker. “Deed je dit vroeger ook al?” vroeg ik. “Vroeger?” “Ja, als kind misschien. Maar dat je bent vergeten dat je het deed.” Ze fronste even haar wenkbrauwen, kneep haar linkeroog dicht, toen haar rechteroog en keek mij weer aan. “Ik sprong vroeger over lantaarnpalen.”

“Als kind reden we vaak mee in de auto. Langs de weg stonden overal lantaarnpalen. Ik had als regel dat ik eroverheen moest springen, dus tilde ik mijn beide benen op en zette ze weer neer. In de wijken sprong ik over iedere losse lantaarnpaal, over de snelweg nam ik maanmanssprongen, omdat het er zo veel waren. Mijn ouders vonden dit vervelend. Ik moest ermee stoppen, maar ik kon het niet. Dus tilde ik toen niet echt meer mijn benen op, maar spande ik alleen de spieren aan om dat te kunnen doen. Soms sprong ik met twee benen tegelijk, soms met mijn linker- en rechterbeen om en om. Als ik mijn spieren maar gelijk gebruikte. Er moest evenwicht zijn.”

“Wanneer ben je daar mee gestopt?” vroeg ik. “Dat weet ik niet meer. Misschien is het wel vanzelf gegaan. Op een gegeven moment sprong ik gewoon niet meer over lantaarnpalen.” – “En is er toen nog iets anders voor in de plaats gekomen?” Ze fronste opnieuw haar wenkbrauwen, herstelde het evenwicht in haar spieren en antwoordde: “Nu je het zegt... eigenlijk moet alles nog steeds in evenwicht zijn, alleen ben ik mij daar niet meer zo bewust van. Als ik mijn linkerbeen strek”, ze strekte haar linkerbeen, “dan begint mijn rechterknieholte te trekken. Daar moet ik dan iets mee doen, anders word ik gek. Maar meestal is dat met kleine bewegingen, dan corrigeer ik mezelf even. Het is nog nooit zo erg geweest als nu.”

Ik biechtte haar op dat ik haar 's nachts wel eens over haar wang kriebelde, maar toen ik daarmee stopte, verdween haar gevoel van onevenwichtigheid niet. Een aantal weken later kwam ik op het idee dat haar misschien zou kunnen helpen. Ik pakte haar bij beide handen, kuste haar precies op haar mond en nam haar mee naar de auto. We reden een stukje zonder iets te zeggen. Anna had al een tijd niet meer in de auto gezeten, omdat zij altijd op haar fiets naar haar werk ging en ik op de terugweg van mijn werk de grote boodschappen haalde. Haar benen begonnen te trillen. Eerst het ene, toen het andere. Om en om. Ik keek haar kort aan en concentreerde mij weer op de weg. “Toe maar, schat. Spring maar. Spring.” Zij sprong. Op de snelweg maakte ze grote trage sprongen alsof ze in de ruimte was. In de wijken hopten haar voeten snel op en neer. Linkerbeen, rechterbeen, beide benen. Zolang haar benen maar dezelfde inspanning leverden.

Na dat moment werd mijn vrouw weer rustiger. In de maanden daarna ging het zelfs weer erg goed met haar. Omdat ik nu wist hoe sterk haar gevoel voor aanraking, spierspanning en balans is, zag ik zo nu en dan nog haar kleine trekjes waarin zij evenwicht zocht. Het dekbed moest gelijk over haar beide schouders vallen. Als je goed keek, zag je dat zij haar spieren soms een beetje spande en weer los liet gaan als ze haar thee dronk met de andere hand. In haar Engelse lessen kwam haar humor weer terug, met zinnen als: “A man, a plan, a canal: Panama”, en “No, it is open on one position.”

Ik vroeg me af waarom het nu ineens voorbij was. In de auto sprong Anna niet meer, maar ze kon weer rustig naar het landschap kijken en mij verhalen vertellen over de leerlingen in haar klas. Ik vroeg haar ernaar. Ze zei: “Ik heb mijn hele leven geleerd dat ik mijn impulsen moest onderdrukken. Maar omdat jij het begrijpt, kan ik mezelf zijn en in evenwicht komen. Omdat ik mijn bewegingen niet langer hoef te onderdrukken, voel ik me zo vrij dat het nu eigenlijk vanzelf gaat. Maar ik vind het nog steeds niet fijn als jij alleen mijn linkerwang streelt. Dan wil mijn rechterwang ook aandacht. Verder gaat het eigenlijk wel. Ik ben weer vrij.”

Ik ben nog steeds erg blij met Anna. Ze is lief, zorgt goed voor me en ze is slim. Ze maakt mij aan het lachen. Ik begrijp haar tic nu ook, maar ik kan het nog steeds niet laten om zo nu en dan over haar wang te kriebelen als ze slaapt. Het blijft een bron van vermaak om haar hand automatisch naar haar gezicht te zien gaan. Ze wordt daarna echter wel gewoon wakker en begint dan aan haar ochtendritueel. Eerst op haar rug strekken, dan op haar linker- en rechterzij. Anna blijft toch een beetje gek, maar daarom houd ik van haar. En het past bij haar. Haar naam bevat immers op zichzelf al voldoende evenwicht. Anna. Al geloof ik dat zij het stiekem het liefst zou schrijven zoals de Amsterdam ArenA. AnnA. Voor het ultieme evenwicht.