Alles of niets

Een man met bril en een gloednieuw corduroy pak loopt over straat. Zijn zojuist aangeschafte Rolex zegt 15:20, Sep 5. Het is zonnig, warm weer, de lucht is gortdroog. De man zingt mee met zijn iPod. “Birds flying high, you know how I feel”, zingt hij samen met Michael Bublé. Zijn pakjasje flap-flap-flapt tegen zijn bovenbeen in de zachte zomerwind. “Breeze, driftin' on by, you know how I feel. It's a new dawn, it's a new day” – voor hem zeker – “a new life, for me –“ Hij stopt, haalt zijn oordopjes uit zijn oren, kijkt om zich heen en jubelt: “and I'm fee-heeling GOOD!” Iemand in de verte schreeuwt “kan het wat záchter?”, maar het doet hem niets.

Hij is buitengewoon gelukkig en trekt zich vandaag van anderen niets aan. Niet vandaag. De zon straalt neer op zijn kalende hoofd. Hij steekt zijn hand in de linkerzak van zijn pas gekochte broek, haalt er een stukje papier uit, en staart ernaar met de vage glimlach van iemand die plotseling de koning te rijk is geworden. Hij is bijna bij zijn bestemming – van beide deze wandeling en zijn leven. Hij besloot tot een lange zondagmiddagwandeling, hoewel hij normaal de auto zou nemen. Hij liep langs de herenmodezaak tegenover de Hema en kocht dit pak, om de hoek bij het museum, links-rechts-rechts-links om langs de Apple Store te komen en de iPod die hij meedraagt te kopen. If you have it, flaunt it. Nu, in de laatste minuten van de dure wandeling, loopt hij door het stadspark.

Kinderen schommelen heen en weer, sommigen door een ouder persoon geduwd. Door de decennia heen heeft hij een afnemende trend gezien in de hoeveelheid kleding die vrouwen plegen aan te doen op zomerdagen als deze. Dit vond hij in het geheel niet erg, en ook vandaag wandelt hij overal schaarsgeklede dames voorbij. “Het is een goed jaar”, mompelt hij bewonderend. “En weer iets beter dan het vorige.” Hij vraagt zich af of de hotpants volgend jaar nóg korter zouden zijn. “Waarschijnlijk”, stamelt hij tegen zichzelf. “Ik heb hetzelfde veertig zomers lang gedacht: dat kan niet korter, en elk jaar wérden ze korter. Volgend jaar dragen ze alleen nog een riem, ofzo. Kan niet wachten.” In de verte jengelt de ijscoman het ijsco-deuntje, en van overal rennen kinderen richting het karretje. De man wandelt door. Zijn eindbestemming: de tabakswinkel naast de oostelijke ingang van het park, waar hij elke zondag een doosje Cubaanse sigaren koopt. Hij heeft meer dan dertig jaar zijn aars eraf gewerkt met allerlei baantjes, klaagde nooit, spaarde netjes voor later en zette zijn vuilnis op straat wanneer men dat van hem vroeg. Elke zondag kocht hij zijn sigaren en een lot voor de wekelijkse trekking – twee van zijn weinige zonden. Hij won nooit veel, het hele loterijgebeuren was meer een habituele uitgave dan een wekelijkse hoop op de hoofdprijs geworden, maar toch...

Hij had nooit gewonnen, tot vandaag. Toen hij door de zondagkrant bladerde om de trekking van de week na te kijken, herkende hij het nummer, pakte zijn lootje, en kreeg bijna een hartaanval. 02321BD, hij kon het niet geloven. Hij keek nog eens, en nog eens, en besloot meteen naar de tabakswinkel te lopen om zijn prijs te innen, in de duurste wandeling die hij sinds de dag voor hij ging trouwen had genomen. Tussen de grauwe kantoorgebouwen langs het park ligt het sigarenwinkeltje. Het is een leuk klein etablissement, en de trotse eigenaar van de allerlaatste Lucky Strike-reclame in de stad. De man duwt de deur open, waarbij het belletje erboven klingelt. De bejaarde die het winkeltje zo'n beetje bijhoudt, komt vanuit de kamer achter de winkel naar de klant toe en zet zijn bril op.

“Hoe kan ik u helpen, meneer?”
“Ik zou graag mijn prijs innen”, zegt de man glunderend. “Ik heb de loterij gewonnen, ben nummer één, mijn geluksdag, bingo, pensioen in Zuid-Frankrijk hier kom ik. Ik kan het niet geloven. Dus... kom op met dat geld!” De oude man staart zijn klant in ongeloof aan. Langzaam zegt hij verbaasd: “Werkelijk? Laat me het lot eens zien. Wat zijn de kansen?” De in pak gestoken man geeft de winkelbediende het lot. De bejaarde mompelt in zichzelf, in een stapel kranten zoekend, “wat zijn de kansen? Enige Lucky Strike-reclame én de hoofdprijs...” Hij pakt de krant van vandaag, slaat 'm open, vergelijkt zorgvuldig de nummers en verliest opeens zijn stomverbaasde blik.

“Het spijt me meneer, maar u heeft de nummers verkeerd. Uw ticket zegt één, maar in de krant is het een hoofdletter i. U heeft vandaag gewoon uw dag niet, houd het daar maar op. Ik vind het heel vervelend voor u. Wilt u nog wel een doos Havana's?” De blik van ongeloof is terug, maar nu op het gezicht van de klant. Hij zegt gauw nee bedankt, en verlaat de winkel. De zachte westenwind is gedraaid, en blaast zwiepend een vroege herfststorm over de stad. De zon verwatert. Schaduwen vervagen snel. De wind suist in zijn oren en rukt de eerste bruine bladeren van de bomen. Hij stopt met lopen en kijkt opnieuw naar zijn ticket. “Een godverdomde één. Wie had dat kunnen denken.” Met de genegenheid die hij normaal alleen zijn vrouw toebedeelt, streelt hij voor één laatste maal het pak dat hij zo terug moet gaan brengen. De donderwolken pakken samen. Zijn onderlip trilt. Hij scheurt het lot in kleine stukjes en laat ze door een windstoot meevoeren. Als de eerste grote natte regendruppels op zijn schouders vallen, worden zijn ogen vochtig. De weg naar huis is nog lang.