Doe mij die zwarte maar!

Het is kwart voor twaalf. Truus en Bep treffen elkaar tussen alle andere stoepblokkerende keuvelouders voor het schoolplein. Truus kijkt in de kinderwagen van Bep. “Waar heb jij ze dan vandaan, schat?” Bep kijkt vertederd. “Deze komt uit China. De andere uit Mongolië.”
“Wat éééénig!” “Waar heb jij ze vandaan, Truus?” vraagt Bep. “De oudste komt uit Malawi, de tweede uit Cambodja en we overwegen nog een derde!”
Bep kijkt haar aandachtig aan. “Hmm. Je gaat me nu toch niet vertellen dat je de derde uit Haïti gaat halen hè? Dat is zo’n modeding na die aardbeving, maar dat raakt ook wel weer uit.”
“Oh…” antwoordt Truus beteuterd. “Toevallig wel, eigenlijk… Wat raad jij je me dan aan?”

Adoptiekinderen lijken soms meer over nationaliteitenkwartetten te gaan dan over de kinderen zelf. Madonna, Angelina Jolie, de sterren plukken de kinderen overal vandaan en met de Nederlanders is het inmiddels niet veel anders. Natuurlijk geef je zo’n kind een veel beter leven. Het hoeft niet meer in de modder te ploeteren, maar in badschuim. Het hoeft niet in vodden te lopen, want zo’n bruin kindje kan je allerlei leuke kleertjes aantrekken, alles past zo mooi bij zo’n huid! En gele of bruine kindervoetjes op jouw witte kleedje voor de haard staat zo mooi. Het schept ook zo lekker op bij de buren, want hoewel zo’n verwegkind niet klimaatneutraal is, draag je toch je steentje bij aan de derde wereld.

Als zo’n kind eenmaal is weggerukt bij zijn biologische ouders, krijgt het in Nederland alles wat het maar nodig heeft. Gezond eten, een glaasje cola per dag, veiligheidsgordels achterin de auto, de mogelijkheden om een tentje te bouwen met lakens op de eigen kamer, twee vreemdruikende mensen die vadertje en moedertje gaan spelen. Alles is aanwezig voor de persoonlijke groei van de kinderen, want ze hoeven zich nergens zorgen om te maken. Ze gaan naar school, ontwikkelen zichzelf en gaan lekker sporten. Gewoonweg briljant.

Gaandeweg komt er een nieuw probleem om de hoek kijken. De pubertijd met lastige vragen. Op school komt bij de blik op het latere beroepen- en studieveld steeds vaker de vraag wat de ouders nou doen. Accountant en administratief medewerker klinkt zo saai, maar zo’n kind kan ook niet met zekerheid interessant doen en zeggen dat zijn biologische ouders de hele dag bananenbladeren aan het plukken zijn. Die zekerheid blijkt wel erg belangrijk. Het programma DNA Onbekend liet al zien hoeveel mensen worstelden met de vraag of hun vader wel hun echte vader was, of de broer nu een echte of een halfbroer zou zijn. Ook altijd leuk: de kinderen die vermeende ouders in het verre land vanuit een schuldgevoel over het welvaartsverschil en gemis geld schenken, en zich toch ineens gaan afvragen of het wel de echte ouders zijn, want ja, ze krijgen toch wel erg veel geld, er komen steeds nieuwe halfbroertjes en –zusjes op de proppen en zelf wil het kind het geld eigenlijk ook niet meer missen. Het antwoord op de DNA-vraag verandert het verleden niet. Maar de bloedband roept, knaagt, benauwd en verplicht tot het weten van de waarheid.

“Wer nicht von dreitausend Jahren sich weiss Rechenschaft zu geben,
Bleib im Dunkeln unerfahren, mag van Tag zu Tage leben.”

Goethe

Wie zijn wortelen niet kent, kent zichzelf niet. De zoektocht naar de ouders is zelfs een essentieel onderdeel om jezelf te leren kennen. Dromen over andere ouders is dromen over een ander leven. Vooral als de adoptieouders uit een ander land komen dan de biologische ouders. Ook al was het kind daar een bananenboer, autoruitwasser, kindsoldaat met een oog of een bedelaar, daar was het kind op een bepaalde manier toch normaal geweest. Geaccepteerd zoals het is, tussen mensen met dezelfde huidskleur, dezelfde lichaamstaal, houding en maniertjes, zekerheid over en liefde van de ouders, hoe arm ook. De vraag over afkomst speelt dan geen rol. Is het kind daar gelukkiger?

De afgelopen twee weken zijn er documentaires uitgezonden over een Nederlandse arts die geen kwartet, maar zelfs een sextet uit Brazilië heeft geadopteerd. De kinderen wonen nu bijna vijftien jaar in Nederland. Minstens een derde van de broers en zussen weet hoe een cel er vanbinnen uitziet, schorsingen en van school getrapt worden zijn geen rariteiten, bijzonder onderwijs voor probleemkinderen bleek wel handig en het enige kind dat wel een helder licht had kunnen zijn, laat zich meeslepen met zijn broers en zussen. Misschien is het niet zo’n hele vreemde situatie, als je bedenkt dat de adoptievader het begrip pedagogiek in theorie haarfijn uit kan leggen, maar in de praktijk de kinderen laat opvoeden door de huishoudster. Zijn kinderen eten in de keuken, terwijl hij troost zoekt bij zijn honden.

De kinderen hebben het in Nederland zeker beter. De teruggevonden Braziliaanse moeder zei in de documentaire Zes Adopties Brazilië trots dat twee van haar kinderen auto kunnen rijden en dat ze allemaal gestudeerd hebben! Ja, mbo niveau 1 en 2 heet in haar ogen gestudeerd. Het is humoroverschrijnend.

Hoeveel de adoptieouders het kind ook verwennen met liefde en materialistische zaken, ze blijven vragen, verlangen, naar de echte ouders. Hoeveel liefde er ook wordt gegeven in zo’n gezin, een vervreemding treed toch ooit op wanneer de bloedband roept. Altijd leuk hoor, zo’n exotisch kind in huis, geen gedoe met het papierwerk van de legale adopties en altijd leuk om interessant te doen op het schoolplein, in de categorie “doe mij die zwarte maar, ze zijn toch allemaal hetzelfde.” Maar toe zeg, kies gewoon even een kind uit de buurt. Een adoptiekind uit Nederland is al gek genoeg.