Arnhemse meisjes (2224)



I. Nacht

Terwijl ik vanuit het oosten naar de stad word gereden, kijk ik naar de vele verspreide lichtjes op het zwarte land, met als achtergrond de donkere nacht... De razende auto's op de snelweg die je voorbijgaan en je tegemoetkomen, je voorbijgaan en je tegemoetkomen... Langs de weg zijn de spookachtig verlichte werkhallen, opgetrokken uit glas, beton, kunststoffen en materiaal dat op hout lijkt. De bedrukkende werkkampen, die ik tot dusver met veel succes wist te mijden... Een kolossale vuilverbranding heerst over de hallen en over weilanden die overdag verraderlijk zuiver groen schijnen.

Thuis pak ik direct een canvas boodschappentas, ga daarmee de deur uit en haal bier bij de dichtst bijzijnde snackbar. Ik betaal gepast, groet zonder opkijken en weer terug drink ik halve liters Heineken, terwijl ik naar sportfragmenten op Eurosport kijk. Dan, als ik me voldoende fit voel, ga ik opnieuw de deur uit, kijk omhoog of ik inderdaad het licht op de etage heb uitgedaan, haal mijn fiets van het slot en begeef me op weg naar de kroeg.

In café de Valster reserveer ik het poolbiljart door er wat munten op te leggen. Aan de bar drink ik Duvel en wissel een groet met Fredo, ook een vaste waarde. Fredo is een jongen met lang donkerblond haar en een vlasbaard. Hij is gekleed als het groepje rauwe motorrijders dat de bar frequenteert, maar ik geloof niet dat hij ooit zelfs maar achterop een motor heeft gezeten. Hij is goedmoedig en onbedreigend; hij is één van die mensen die nergens goed in zijn, behalve goed in hun hart. Ik weet hem over te halen met me te poolen, potjes die hij zal verliezen. En hij verliest...
In de Valster is er geen betere speler dan ik, als ik tenminste niet te veel gedronken heb, of te weinig. Als ik verlies, dan ligt dat domweg aan de doping. Ik verlies te vaak van de beste spelers om iedereen ervan te overtuigen dat ik in werkelijkheid de beste ben. Maar in elk geval heb ik mezelf overtuigd. In werkelijkheid ben ik...

Ik kom elke avond in de Valster, vaak ben ik er ook 's middags. 's Middags lees ik aan de bar tijdschriften en de krant. Tussendoor oefen ik trick shots. Als het avond is, leg ik de tijdschriften terug op de stapel bij het raam en speel gedurende ongeveer een uur enige potjes pool, soms om wat geld, wanneer de tegenstander dat zelf voorstelt. Ik heb gemerkt dat als ik zelf voorstel om voor geld te spelen, mijn spel onzeker wordt. Het is dan alsof ik met iets bezig ben dat me niet past. Ik treed niet graag te veel uit de schaduw.

Tijdens het biljarten spreek ik de meeste woorden. Ik bied de tegenstander wat te drinken aan, ik bespreek mompelend met mezelf de strategie en deel een vriendelijk compliment uit bij een vijandelijke score. Als de tegenstander veel spreekt, hoor ik hem aan en zeg alleen het noodzakelijke. Want ik kom niet in cafés om gesprekken te voeren, zomin als ik er kom voor vriendschap of voor een vrouw. Ik kom er om niet alleen te hoeven drinken en om het genot te proeven dat mijn in zichzelf gekeerde houding niemand schijnt te storen, maar men mij integendeel zeer gastvrij alle ruimte lijkt te bieden voor zo'n houding.

Deze avond is dezelfde als vele andere. Een kwartier voor sluitingstijd wordt de laatste ronde omgeroepen. De bloedrode gordijnen worden gesloten, de stoelen worden opgestapeld, de vloer wordt geveegd en gedweild... Een handjevol klanten blijft zitten als de deur in het slot is gedraaid. Ik kiep wat jenever bij mijn Duvel en glimlach naar mijn spiegelbeeld tussen de flessen achter de bar.

Terwijl ik bij dageraad vanuit het zuiden de stad tegen de heuvels bezie... Ik woon in Noord, de Valster is in Noord, maar ik ben naar het zuiden gefietst, de brug over... Ik weet niet waarom. Terwijl ik vanuit het zuiden kijk naar het zwarte water van de rivier, naar de stenen huizen aan de overkant, de betonnen kantoren... Naar de witte topzware Kema-toren, de koepel van het Huis van Bewaring, de onheilspellende grijsgele toren van de Eusebiuskerk... Terwijl ik bij dageraad vanuit het zuiden de stad tegen de heuvels bezie, denk ik: zij, deze stad, schuift haar aarde over mij en vermorzelt mij op een dag...

Wordt vervolgd met II. Dag.