de Webstort (Buren)



Ik heb het niet op mijn buren. Ze praten te luid en te correct en te bekakt en te gemaakt... Achter kon je jaren niet zitten als zij ook buiten waren. Het was alsof ze naast je in je tuin stonden te debatteren of in je keuken of in je kamer... Ze woonden zomers zowat bij ons in huis. Op een dag - ik zat achter te studeren - heb ik er wat van gezegd. De buurman, een lange bleke man met bril, zomers doorgaans gekleed in Hawaii-shirt en met korte kniebroek om de witte benen, riep dwingend dat ik de rotmuziek op mijn gettoblaster uit moest zetten. Die had ik allengs wat harder gezet om het geruzie, het geroep naar elkaar, het slaan met deuren en vooral het agressieve gevloek van de witte Hawaiier niet zozeer te hoeven horen. En ook wel...om te pesten.

Het is een stel apart. De vrouw praat de godganse dag door over haar kruiden in de tuin, over de IKEA, de hond, over die en die... Dit alles met doordringende, buitengewoon schelle stem, waarbij de woorden overdreven zorgvuldig worden uitgesproken. Zo zorgvuldig, dat het is of ze deelneemt aan een hoorspel uit 1950 Ik kan het letterlijk verstaan allemaal, maar kan er geen touw aan vastknopen. Haar man bromt routinematig zo nu en dan instemmend, zo alsof hij het prima volgt allemaal.

De kinderen, pubers, een jongen en een meisje, groeten nooit. Het meisje schreeuwt aanstellerig als ze haar zin niet krijgt. De jongen heb ik al enige malen betrapt op geniepige gluiperigheid. De jongen lijkt op zijn vader, sprekend, zij dragen zelfs dezelfde jas, hoewel niet in dezelfde maat. Het meisje lijkt op de moeder met haar dunne halflange haar en, wanneer op straat, de blik net zo naar beneden gericht...

Maar terug naar die avond achter in de tuin, waar ik zat te studeren – ik was juist aanbeland bij de Middeleeuwse filosofen. En had daarbij de Sisters of Mercy aanstaan. Opperste concentratie. De muziek steeds ietsjes harder om de woedender wordende taal en de daarmee gepaard gaande dreiging tot lijfelijk geweld niet te zeer te hoeven bespeuren...en, als gezegd, om te pesten. Om die kelerelijer van een vent over de rooie te jassen!

Hetgeen lukte.

Mijn buurman schreeuwde dat ik de radio uit moest doen en dat hij anders de politie zou bellen. Dat had hij beter niet kunnen zeggen, want wie terroriseerde hier nu de buurt? Met zijn gescheld op zijn kinderen en zijn gevloek. Met het bijna dagelijks barbecuen achter het huis, waarop her en der drogend wasgoed snel werd binnengehaald, ramen en deuren gesloten werden... Niets trokken zij zich daarvan aan. Toen ik er eens wat van zei, toen zij papier bij hun achter aan het verbranden waren, en het was of er rookbommen afgingen, kreeg ik gemok als antwoord. Hoewel het voortaan wel volledig afgelopen bleek te zijn met fikkie stoken.

Mijn buurman schreeuwde dat ik de radio uit moest doen en dat hij anders de politie zou bellen...
Ik riep, tegen de schutting die ons scheidde, dat hij geen recht van spreken had, dat hij en zijn gezin met hun ruzies en de hele luidkabaalse teringzooi van harde-stemmen-kakafonie plus het om de haverklap barbecuen het leven achter de huizen schier onmogelijk maakte. "Jullie godverdomse gezinsleven is stratenver nog te volgen, stelleltje omhooggevallen asocialen!"

Niet lang daarna konden de mensen weer buiten zitten. Niemand had ooit wat gezegd... De buren deden of ik vieze lucht was; ik had het idee dat ik vriendelijker dan eerder door andere buurtgenoten gegroet werd.

Zo ging er meer dan een jaar voorbij. Irritant bleven mijn buren, zeker als de buurvrouw een glas te veel ophad. Enfin, men heeft daar nogal de onhebbelijkheid elkaar de grond in te boren en tegelijkertijd te doen of andere mensen niet bestaan, of amper, of wat weinig bestaansrecht hebben. Ze zijn met andere woorden stuitend arrogant en ik verdenk ze zelfs van domheid. Maar laat ze dat maar niet horen.

Er ging als gezegd een tijd van relatieve rust voorbij. De BBQ werd niet langer gebruikt en als zij buiten aten - bijna altijd, vanaf de vroege lente tot ver in de herfst - dan was dat niet meer de hele avond, maar slechts een uur of twee. Het was goed te doen. Ik meende dan ook dat mijn uitval een voldoende dresserend effect had gesorteerd en klopte mijzelf geregeld op de schouder.

Totdat er onlangs bezoek was. Bij de buren. Ik zat achter en besloot voor te gaan zitten, wat rustiger. Maar nu begon men voor juist elkaar met water nat te gooien en een en ander speelde zich zowat onder mijn neus in mijn tuin af. Daar stonden ze in, in mijn tuin. Ik zei er maar eens wat van en nog eens en...

Toen werd ik kwaad en riep: "En nou opzouten uit mijn tuin, wegwezen!" Men keek mij aan alsof ik stapelgek was geworden en zei dat ik me niet zo druk moest maken. Nu ja, toen heb ik ze maar weer eens flink de mantel uitgeveegd en gezegd wat er maar in mij opkwam als keiharde waarheid, tevens heb ik aangekondigd een flinke schutting tussen de beide huizen te plaatsen, waarop de buurman een mannelijke stoere houding aannam en dreigend zei: "Dát moet je vooral doen..." Waarop ik op mijn beurt zei dat hij een lul was, hetgeen juist is.

Een hoge schutting komt er niet, maar wel een hekwerkje. Zo op stuikelhoogte had ik bedacht, evenwijdig en langs hun voorpad, opdat voor iedereen duidelijk is dat de strook tuin die er langs loopt niet van hen is, maar bij die andere, veel mooiere woning hoort. Oftewel tot míjn territorium!...

Tot zover.