Groep 8: Tripje naar Washington D.C.

eerdere delen / groep 1: haar verneukt
groep 2: glijbaan-vluggertjes

groep 3: bloederig breekbaar

groep 4: geile stagiaire
groep 5: de dood en Diana
groep 6: krassen-krassen met de juf
groep 7: Fox Kids en Harry Potter
groep 8: geweld en vakantie

 

23 juli 2001

Het fijne van de basisschooltijd, is dat je een heel duidelijk omlijnd, simplistisch wereldbeeld erin geramd hebt gekregen. Dit is goed, dat is slecht. Later ga je zelf denken en is Amerika ook niet altijd goed, en besef je je dat de wereld uiteindelijk gemaakt is en gerund wordt door mensen, die zoals alle mensen ook fouten maken. Toen ik twaalf was, wist ik nog niets van dat al. Elf september stond nog te gebeuren. De volwassenenwereld was vér weg, Amerika nog verder, en elke stap die ik in het land zette was een klein wonder voor me. Amerika was de enige wereldmacht op alle gebieden, vocht haar aars eraf over de hele wereld om vrijheid en democratie te verdedigen, en was alles wat goed was.

 We logeerden bij vrienden van mijn ouders, in een slaapstadje in Maryland, ongeveer vijftig kilometer boven Baltimore. Het heette Bel Air, er woonden 20.000 mensen en het was, in short, zo'n stad waar Kevin Spacey woont in American Beauty. Een vrij rijke suburb, zo een waar de blanken heenvluchtten toen de grotere steden in de twintigste eeuw massaal verarmden. De vrienden woonden in een groot vrijstaand huis, op Linwood Avenue. Zij was een logopediste op de lokale basisschool, hij een civil engineer in Baltimore. Ze waren allebei zestig, en namen ons de hele vakantie mee naar van alles en nog wat: tuinen, de Appalachen, musea, mooie natuur; we reden vaak vijfhonderd kilometer per dag, iets wat mijn ouders ongehoord veel vonden maar wat in Amerika een klein stukje is. De laatste week van de vakantie zouden we in hun flatje in Ocean City verblijven, een op een schiereiland gebouwde stad, die vijftien kilometer lang is, en hooguit tweehonderd meter breed; links ervan de Chesapeake Bay, rechts de Atlantische Oceaan.


De eerste paar dagen strookten volledig met mijn wereldbeeld. Alles was blank, rijk, goed beveiligd, mooi aangelegd, goed onderhouden, vriendelijk en geciviliseerd. Ik had meer natuur en cultuur aanschouwd, dan ik normaal gesproken in een jaar in Nederland zou zien. Amerika was awesome. Voordat we naar Ocean City zouden gaan, gingen we eerst nog een dag naar Washington. Dat deden we -vanzelfsprekend- met de auto. De GM werd volgeladen met drinken, bagels, Oreo's en foldertjes, en rond negen uur gingen we rijden. Het slaapstadje uit, Interstate 95 op, die van Maine tot Florida alle grote kuststeden met elkaar verbindt. Het is vanuit Bel Air een kilometer of veertig naar Baltimore, en nog ongeveer honderd meer naar Washington. De snelweg raast door (en langs) steden, glooiende landschappen, en mooie natuur. Elke vijftien kilometer is er een motel, een McDonald's en een Wal-Mart. De borden boven de snelweg zijn, zoals in de film, groen, en op de drukke stukken is-ie, zoals in de film, vaak wel tien of twaalf banen breed.

Na een klein uur reden we de buitenwijken van Baltimore in. De snelweg buigt zuidelijk om de stad heen, en is grotendeels hoog boven de gebouwen verheven. Zo kun je dus als je naar links kijkt de metropool uitgestrekt zien liggen – aan de rechterhand slingert een grote rivier door het landschap. Michelle, de vrouw van het Amerikaanse duo waar we mee op stap waren, maakte gekscherend, maar welgemeend een opmerking. "Better not look out the window right now, kids." David, haar man, gniffelde vanachter het stuur en schudde zijn hoofd. Ik keek natuurlijk meteen uit mijn raampje, en schrok me wezenloos.

In de verte, op vele mijlen afstand, was het centrum van de stad zichtbaar: grote design-skyscrapers, haast futuristisch aangelegde snelwegen en treinverbindingen, alles wat je van een grote Amerikaanse stad zou verwachten. De rest was een totaal ander verhaal. Eén grote, grijsgrauwe waas van misère, dat was het. Een stad die er maar verpauperd en treurig bij lag. In de verte klonken overal politiesirenes, er lag een deken viezige lucht over de straten die uit honderden smog-uitbrakende schoorstenen leek te komen, en heel veel panden stonden zichtbaar al decennia leeg. De enige keer dat ik zo'n zielig excuus voor een stad had gezien, was toen we eens Charleroi doorreden, dat net zo treurig oogt, maar veel kleiner is.

"Why don't they... uhm..." ik zocht een goed woord, "fix it?", vroeg ik bezorgd.
"Fix what, honey?" Michelle draaide zich om terwijl ze het vroeg.
"The city, everything is broken there." Ik wees naar de sloppenwijken die ooit een trotse Amerikaanse stad representeerden. Michelle lachte lief.
"Some things just can't be fixed, I guess." Ze draaide zich weer terug en liet mijn vraag verder onbeantwoord. Verward focuste ik me maar weer op de foldertjes over Washington, en probeerde ik me te verheugen. Toch kon ik het beeld niet loslaten.

Washington kwam na twee uur rijden in zicht, en was op de borden nog maar 12 mijl ver. We reden de weg af, en een tolweg door. Ik veronderstelde dat we verder de stad in zouden rijden. Dat deden we niet. Een groot in de zon verschoten donkerblauw gebouw, dat er een beetje uitzag als een sport-arena of de grootste Wal-Mart die er was, gloorde aan de horizon. Het bleek een metrostation te zijn. Een M, met eronder 'metro', stond erop geschilderd in metershoge, grauwwitte letters. Een enorme parkeerplaats bood plek aan tienduizenden auto's. Onze vrienden legden ons uit dat Washington per auto niet goed te bereiken was, en we vanaf hier de metro zouden nemen. We gingen het station binnen, en meteen viel mij op wat mij ook al in Baltimore op was gevallen: armoede. Het gebouw was in staat van verval, vol met graffiti, de stalen, veelal in elkaar gebeukte poortjes werkten al lang niet meer, veel tegels waren ooit losgesprongen en er lag een waas van kauwgom over de grond. We volgden de bordjes “Red Line – Destination Shady Grove”, en kwamen op een even armetierig perron, met overal afval en aan en uit flikkerende TL-buizen.

De aluminiumkleurige metrotrein kwam gelukkig wel vlug. We konden zelfs zitten. De gemiddelde metrobezoeker was ongeveer wat ik in Amsterdam ook zag als ik per metro naar mijn zus in Zuid-Oost ging, dus daar keek ik al niet meer van op. De metro slingerde omhoog en omlaag: soms onder, en meestal boven de grond. In Baltimore kon je goed om je heen kijken op de snelweg, maar  in de Washingtonse metro werd bovengronds het zicht aan weerszijden geblokkeerd door grote witte muren met reclame en staatspropaganda erop. Ik vroeg waarom dat zo was. David: "I guess those walls probably look prettier than what's behind them." "Like in Baltimore?" "Like that, maybe even worse." "What's 'worse'?" "Uhm... Badder." "Ah."

Na twintig minuten waren we in het centrum, en stapten we uit op Union Station, een veel moderner station dat er netjes bij lag. Een kilometerslange roltrap hielp ons naar boven, waar de warme zomerlucht ons om de oren sloeg. Het was vierendertig graden, geen wolken en geen zuchtje wind. Washington ligt qua breedtegraad ongeveer ter hoogte van zuid-Spanje, dus de zon kwam haast recht van boven. Om ons heen lag een kaarsrecht stratenpatroon, met veel groen, en heel veel grote witte gebouwen. Elkvan de gebouwen was opgetrokken uit marmer, dertig tot zestig meter hoog, grote koepels, timpanen, trappen tot in de hemel en massieve zuilengalerijen. Washington is ooit gebouwd om te imponeren als de hoofdstad van de vrije wereld, en dat doet het zeker. Zolang je je in District Columbia bevindt –het vierkante stuk land waar het oorspronkelijke stadsplan voor Washington D.C. nog steeds wordt aangehouden, en dat buiten welke staat dan ook valt-, staat dat garant aan grote overheidsgebouwen, bibliotheken, musea, theaters. De stad werd (in ieder geval vóór 9/11) niet zo scherp bewaakt, en was vooral een toeristische trekpleister.

We liepen langzaam door de drukkende hitte van D.C. heen, en kwamen uiteindelijk uit bij de Mall. Dit is de lap grond die we allemaal wel kennen: drie kilometer lang, honderden meters breed, met aan weerszijden zo'n beetje alle nationale musea (onder de noemer Smithsonian), aan de ene kant het Capitool, aan de andere kant Lincoln Memorial, met daarvoor de Reflecting Pool, links de Vietnam Wall en rechts het Korean War Veterans Memorial. Halverwege aan de noordkant het Witte Huis en het grootste fallussymbool van de westerse wereld, het Washington Monument, aan de overzijde van de Potomac-rivier het Pentagon. Op een plek van twintig vierkante kilometer marmeren stad werd de geschiedenis van de afgelopen eeuw geschreven. FDR Monument, het Watergate-complex, IMF, Wereldbank, FBI, Kennedy Center; de regering van de vrije wereld zelve. We konden het Witte Huis niet in, omdat daar rijen stonden waar je niet goed van zou worden in de hitte. Voor het Capitool hadden onze vrienden via een politieke kennis kaartjes kunnen regelen, inclusief een rondleiding van een Democratisch congreslid. Dat laatste ging helaas niet door, maar we mochten wel zelf onbeperkt rondlopen. De daadwerkelijke zaal van het Congress kun je slechts vanaf een balkon zien, en we moesten snel door blijven lopen. Pictures not allowed. De rest van het gebouw is vooral veel zelfverheerlijking: alles is marmer, van de presidentsbustes tot de vloeren en toiletten. De gangen hangen vol met schilderijen waarop Amerikaanse figuren en gebeurtenissen heroïsch staan afgebeeld. En de airconditioning staat netjes op achttien graden.

 Hetgeen je in Amerika altijd pas ontdekt als je weer naar buiten gaat. De warmte klapt je dan werkelijk in het gezicht. We bezochten vervolgens wat musea van Smithsonian; National Museum of Natural History, en het Air & Space Museum. In het één waren enorme opgezette mammoeten en dino's te vinden, in het ander replica's van spaceshuttles, straaljagers en marslanders. Ik nam overal foto's van met mijn wegwerptoestelletje. Het moest allemaal vlug-vlug, er werd bij de National Gallery of Art wat gegeten, toen snel door naar de Washington-pilaar, even een blik op the White House, verder naar Lincoln-memorial, waar je destijds nog op kon klimmen voor een foto als je de bewaker een fiver in zijn borstzakje stak; nu zal dat wel een nachtje cel opleveren. De Vietnam Wall herinner ik me nog het beste. Achtenvijftigduizend namen, in één lange granietzwarte muur gehouwen. Het is een confronterende reminder aan fouten van weleer, en er stonden dan ook veel mensen te huilen. Je verwacht bij zo'n monument stilte, maar de drukte van de stad gonsde om ons heen. Een Pepsi-refreshment stand verkocht olijk koele frisdranken. Het klonk haast als heiligschennis; de uitwerkingen van hersenloos kapitalisme waren zelfs hier zichtbaar. Al met al had ik die dag heel veel indrukken gekregen. Goede, maar ook slechte. Hoewel het erg warm was, hadden we petjes van de Baltimore Orioles, en stond er elke honderd meter een waterkraan/fonteintje, zoals ze die alleen in de States hebben. Steevast ernaast een hotdogverkoper.

Amerika is een land van stereotyperingen. Goede en slechte. Ja, de politiek is een gruwel. Het buitenlandbeleid een lachertje. Grote problemen, terecht aangekaart in films als Philadelphia en Dangerous Minds, worden niet opgelost, en het land glijdt af naar een politiestaat waarin elke kop boven het maaiveld genadeloos wordt afgehakt. Maar het is ook, vaak maar tien kilometer verderop, de leidende economie van de wereld, de oudste democratische republiek, het rijkste land. Overdaad toont zich in de enorme huizen in uitstekend beveiligde voorsteden met grote garages en 2 SUV's per familie. Om als Kyle van South Park het verhaal af te zwengelen: I guess I've learned something today. Niets is wat het lijkt in Amerika, maar toch is alles herkenbaar. Het is the land of the free and the home of the brave, maar tegelijkertijd the land of the imprisoned and the home of the terrified. Dat wist ik allemaal niet toen ik twaalf was. Wel herinner ik me dat contrast het sterkst als ik terugdenk aan de vakantie in Amerika. Wit versus zwart, rijk versus arm, armetierige rotwijk en idyllische voorstad.

Ocean Beach sloot de vakantie waardig af, daarover wellicht ooit meer. Op vier augustus kwamen we thuis. Een maand en zeven dagen later vlogen drie vliegtuigen in gebouwen in de twee belangrijkste steden in de VS. In een plotsklaps gevaarlijke wereld vol terrorisme stortte ik me tegelijkertijd in een nieuw schoolsysteem, een nieuwe klas, mijn eerste poging een meisje te krijgen, en -natuurlijk- mijn eerste teleurstelling. Daarover, juist, volgende week meer. Aan het einde van de basisschool wil ik na een column van 2000 woorden toch even de users bedanken, die in grote getalen hun waardering lieten blijken op vaak hele indringende wijze, via sms, pm, mail, comments, of fobo. Het wordt enorm op prijs gesteld, dus bij deze, en blijf vooral lezen.

volgende week: de brugklas

 

lee greenwood - god bless the usa / 1984 (originele clip mag niet geëmbed worden van universalmediagroup)