Wettelijke regeling non-binaire genderregistratie moet democratisch tot stand komen

De Nederlandse Staat hoeft niet op korte termijn wetgeving in te voeren die de registratie van een non-binaire genderidentiteit mogelijk maakt en de gevolgen daarvan regelt op het gebied van onder meer huwelijk en partnerschap, ouderschap en adoptie. Dat volgt uit een uitspraak van de rechtbank Den Haag in een bodemprocedure tussen een non-binaire persoon en de Staat. De rechtbank onderkent dat er sinds medio 2019 sprake is van ongeoorloofd onderscheid tussen binaire en non-binaire transgenderpersonen. Nieuwe wetgeving kan echter niet tot stand komen zonder complexe politieke afwegingen. Dat dit politieke proces nog niet is afgerond, is volgens de rechtbank niet onrechtmatig. 

Wijziging genderidentiteit
Iemand van 16 jaar of ouder die de overtuiging heeft tot het andere geslacht te behoren, kan daarvan aangifte doen bij de burgerlijke stand. Het geslacht kan gewijzigd worden als aan de wettelijk gestelde eisen wordt voldaan. Er is echter geen specifieke wettelijke regeling op grond waarvan  iemand een non-binaire genderidentiteit kan laten registreren, laat staan dat de gevolgen daarvan uit de wet voortvloeien.

Deze zaak gaat over een inwoner uit Amsterdam die in de Basisregistratie Personen is geregistreerd als vrouw. Dat is in strijd met de ervaren genderidentiteit; die is non-binair. Deze persoon wil dat de Staat op korte termijn de mogelijkheid biedt om diens non-binaire genderidentiteit en -naam te registreren, waarbij ook de gevolgen van die registratie wettelijk vastliggen. De Staat erkent dat dat er voor non-binaire transgenderpersonen nu geen wettelijk geregelde mogelijkheid bestaat om hun genderidentiteit te laten registreren en dat dit betrokkenen voor problemen stelt in het dagelijks leven. De Staat meent echter dat een wettelijke regeling op democratische wijze tot stand moet komen. 

Oordeel rechtbank
De rechtbank oordeelt dat er sprake is van ongeoorloofd onderscheid tussen binaire en non-binaire transgenderpersonen. Voor binaire transgenderpersonen bestaat er inmiddels een in de wet geregelde mogelijkheid om de genderregistratie aan te passen. Voor non-binaire transgenderpersonen bestaat die mogelijkheid niet, ware het niet dat rechters vaak op grond van analoge toepassing van familierechtelijke bepalingen toch registratie bevelen. De gevolgen van die registratie zijn niet helder en volgen niet uit de wet. Dat een registratiemogelijkheid voor non-binaire transgenders een omvangrijk wetswijzigingsproces vergt, vormt onvoldoende rechtvaardiging om het verschil in behandeling (permanent) in stand te laten. Dit oordeel is in lijn met een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2023.

Toch wijst de rechtbank de vordering van deze non-binaire persoon af. Er moeten complexe afwegingen worden gemaakt voor het invoeren van een derde gendermogelijkheid. Dat gaat verder dan het zetten van een 'X' op de geboorteakte. Het vergt een wijziging van een grote hoeveelheid wet- en regelgeving. Bij die wijzigingen moet de wetgever keuzes maken en de verdere uitwerking daarvan vraagt nader debat en nadere besluitvorming. Te denken valt aan mogelijke gevolgen voor een groot aantal op het onderscheid man-vrouw geënte wettelijke regelingen, zoals de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen, de Wet inzake evenwichtige man/vrouw-verhouding in de top van het bedrijfsleven en meer. Ook vergt debat hoe om te gaan met de mogelijk geringe bereidheid van andere landen een non-binaire geslachtsaanduiding te erkennen.

Het politieke proces is al in gang gezet. Zo wordt er in opdracht van de minister voor Rechtspleging in kaart gebracht welke stappen er gezet moeten worden om die ongelijkheid op te heffen. Maar het is vooralsnog -met name gezien de demissionaire status van het huidige kabinet- onduidelijk wanneer en hoe een volgende stap zal worden gezet. Dat dit wetgevingsproces op dit moment nog niet is afgerond, acht de rechtbank niet onrechtmatig juist vanwege de complexiteit ervan en de omstandigheid dat eerst sinds 2019 het verbod op discriminatie op grond van genderidentiteit een wettelijke basis kreeg in de Algemene wet gelijke behandeling. De rechtbank benadrukt daarbij wel dat het argument over de complexiteit van de wetgevingsoperatie een beperkte geldigheidsduur heeft. Wat die geldigheidsduur is, kan de rechtbank echter niet met voldoende precisie vaststellen.