Heet!

Lekker weertje, het lijkt wel zomer! Maar dat warme weer brengt wel meteen een hoop gedonder met zich mee. Wat trek ik aan vandaag? Kies ik voor blote benen, dan zal ik die eerst moeten ontharen. En wat zijn die poten van mij nog eng wit, zeg! Nou kan ik ze uit schaamte wel bedekken, maar dan kleuren ze natuurlijk nooit mooi bruin. Aan de andere kant: er staat geen rokje leuk, als je van die witte stelten hebt! Volgend dilemma: kies ik voor slippers of zomerschoentjes? Slippers. Maar dan moet ik eerst mijn teennagels lakken. Of beter: eerst knippen. Scheelt een hoop lak.

Potjes nagellak genoeg. Maar als ik een leuk kleurtje uitzoek en de dop er met veel pijn en moeite heb afgeschroefd, lijkt de nagellak wel op blauwe schenkstroop. Maar daar heb ik een trucje voor. Een paar druppels nagellakremover in het flesje, en hij doet het weer. Hoe het kan? Geen idee. Ooit eens gehoord, uitgeprobeerd en het werkte. Vraag dus niet hoe het kan, maar profiteer ervan. Het zal wel een scheikundige reactie zijn. Maar dat vak heb ik als eerste laten vallen, dus dat weet ik niet.

Oké, benen geschoren? Check. Teennagels geknipt en gelakt? Check. Over mijn onderdanen hoef ik me geen zorgen meer te maken. Ik kijk in mijn kast. Kleren genoeg. Hee, dat is een leuk bloesje! Maar wel mouwloos. Krijgen we dat gezeik weer. Moet ik ook nog mijn oksels ontharen.

Ja, ja, dat werd een latertje, een paar dagen geleden. Van de winter- naar de zomerstand. Maar van top tot teen geschrobd, goed in de lak, in zomerkleren gehuld, verscheen ik de volgende morgen op mijn werk. “Goedemorgen allemaal! Wat een stralende dag!” begroette ik iedereen blij.

Toen werd het me duidelijk waarom het zo vaak slecht weer is in Nederland. Dat is toch potverdorie geen wonder! Wat een stelletje zeikerds zijn wij met z’n allen, zeg!  Als ik het voor het zeggen had, dan zou ik voor nog veel meer donder en bliksem zorgen. En windkracht twaalf. Voor straf. Stelletje ondankbare honden. Want wat kreeg ik voor antwoord van bijna iedereen? “Nou, ik vind het wel een beetje té warm ineens hoor!” Krijg nou wat. “Maar dit wilden we toch zo graag?” probeerde ik opgewekt terwijl de eerste zweetdruppeltjes zich een weg over mijn rug baanden. “Ja, maar de overgang is zo groot. Vorige week had ik mijn winterjas nog aan, nu is een shirtje zelfs te warm.” “We moeten er gewoon nog even aan wennen. Maar mij hoor je niet klagen, ik  vind het heerlijk,” sprak ik gedecideerd.

Halverwege de dag had ik al drie keer deodorant bijgespoten, zes keer mijn polsen onder de koude straal van de kraan gehouden en vijftig keer mijn bril schoongemaakt en omhoog geduwd. Maar mij hoorde je niet klagen. Warm zomerweer. Dat wilde ik graag, dus ging ik er ook van genieten.

Wat was ik een paar weken geleden blij met mijn nieuwe kapsel! Hup, dat lange haar eraf en een leuk, pittig kapsel. Niet heel kort of zo, maar ik was blij dat ik het eindelijk los kon dragen. Nu voelde ik hinderlijke natte plukken haar kleven in mijn nek. En als ik in de spiegel keek, was er maar weinig over van dat leuke kapsel. Gelukkig wemelt het in mijn tas nog altijd van de elastieken, dus omhoog die handel, in een klein staartje. Mijn make-up was er halverwege de dag  ook niet best aan toe. De mascara was dramatisch  uitgelopen en het potloodstreepje onder mijn ogen een vage streep. Ik voerde tussen de middag een oudergesprek op mijn groep. De zon staat pal op de ramen, een van de rolgordijnen is stuk en kan niet meer omlaag, dus de ouder in kwestie en ik betten af en toe met zakdoekjes onze voorhoofden. “Veel te warm,” zuchtte ook zij. “Ik ben net terug uit Griekenland. Daar was het ook warm, maar dat is een heel ander soort warmte. In Nederland is het meteen zo drukkend, zo vochtig.” Ik knikte. Probeerde toch nog een keer mijn offensief. “Maar dit wilden we toch zo graag? Ik ben wel blij met dit weer, hoor! Ik was al bang dat het niet meer ging gebeuren!” De moeder knikte. “Dat is wel zo, maar in Nederland is het altijd meteen extreem warm. Alle energie wordt uit je gezogen.”

Mijn werkdag zat erop. Tjonge, wat was ik moe! Ik slofte naar huis. Wel weer wennen zeg, die slippers. ’s Middags had ik al pleisters op mijn voeten geplakt op plekken waar de slippers knelden. In huis was het gelukkig niet zo warm. Dat kwam, omdat mijn lief zo verstandig was geweest om ramen en deuren juist dicht te houden. We zijn aan het klussen. Handige timing. Maar er zat niks anders op, die avond moesten we toch nog een en ander doen. Puffend, hijgend en zwetend voerden we onze taken uit. Daarna een frisse douche, die na een uur alweer om herhaling schreeuwde. Ik kon niet slapen. Het was zo warm in bed. Nog maar even een peukje op het balkon. Daar was het heerlijk, zo midden in de nacht. Ik keek naar mijn tenen. Bij het schijnsel van de lamp zag ik, dat de nagellak op mijn grote teen al was afgebladderd. Verdorie. ‘Morgen geen slippers aan’, dacht ik.

Vanavond zaten mijn man en ik gezellig op het balkon. Afgepeigerd na een lange, warme dag werken. Ik plakte een pleister over de blaar die mijn nieuwe zomerschoentjes hebben veroorzaakt. Mijn lief bette voor de zoveelste keer het zweet van zijn voorhoofd. Opeens voelde ik een koel briesje langs mijn rug glijden. Wat een verademing! Op datzelfde moment zei mijn schat: “Hee! Ik denk, dat het gaat onweren, ik zag het weerlichten.” Even later zag ik het ook. Op dat moment heb – ook ik – verraad gepleegd aan de zomer door te zeggen: “Ik hoop maar dat het doorzet, want ik vind het echt veel te heet. Een beetje afkoeling kan ik wel gebruiken…”

Dat zál me gaan donderen en bliksemen vannacht! Die straf neem ik dan ook volledig voor mijn rekening. Eigen schuld.