Vakantiestress: Schimmel in schoenen

Een korte zomerserie over vakantiestress. Lees hier de vorige aflevering.

Zomervakantie. Regen. Camping.
Drie woorden die bij mij heel wat herinneringen teweeg brengen. Als ik Piet Paulusma op een natte zomerdag de weersverwachting hoor geven, omringd door campinggasten in regenpak onder fel gekleurde paraplu’s, dan voel ik onmiddellijk met die mensen mee. Armoe. Bittere armoe om op een camping te staan in Nederland met als hoogtepunt de dagelijkse weersverwachting: hoeveel dagen van onze vakantie gaan er nog naar de klote? Of komt er na regen nou éindelijk eens een keertje zonneschijn?

De eerste vakantie die ik me kan herinneren was zo’n vakantie. Ik was een jaar of zeven en helemaal opgewonden van het idee dat we naar een camping zouden gaan en twee weken in een caravan zouden logeren. Mijn vader was binnenvaartschipper en zou pas de tweede week komen, en tot die tijd gingen mijn moeder, mijn zus, mijn kleine zusje en ik alvast naar Hardenberg, naar de Kleine Belties.

Die zaterdagmorgen konden mijn zus en ik haast niet wachten tot oom Hendrik Jan zou komen. Hij zou ons ophalen met de auto en ons naar Hardenberg brengen. We waren al vroeg wakker en trokken onze nieuwe kleren aan: korte broeken en hippe shirts. In de tuin gingen we om de beurt schommelen om de tijd te doden.
Het was een lange rit naar Hardenberg, maar omdat we niet zo vaak in een auto zaten, vonden we het meteen al één groot avontuur. Het was bovendien prachtig weer, dus niets kon de pret drukken.

Bij aankomst op de camping werden we door de campingbeheerder naar de caravan gebracht. Het bleek een krakkemikkig geval. Maar goed, we zouden er toch alleen maar in slapen, de rest van het campingleven zou zich voornamelijk buiten afspelen. Opgewekt pakte mijn moeder de spullen uit en wij ontdekten al snel leuke speeltuintjes met schommels, glijbanen en zandbakken. Die eerste avond gingen wij allen met een tevreden gevoel naar bed. Dit kon wel eens een heel erg leuke vakantie worden!

De volgende ochtend werden we gewekt door de regen die lustig op de caravan kletterde. “Het is maar een buitje, straks kunnen jullie lekker buiten spelen,” zei mijn moeder opgewekt terwijl ze uit een grote tas kleurboeken, vakantie-doe-boeken en kleurpotloden opdiepte. “We wassen ons wel even hier bij de wasbak, het is toch vakantie. Vanavond gaan we wel naar de doucheruimtes,” zei mijn moeder. Maar we moesten wel erg nodig naar de wc en die was niet aanwezig in de caravan. Helaas zaten wij heel ver bij de toiletten vandaan, en de loodgrijze lucht getuigde van iets meer regen dan het simpele buitje waar mijn moeder op had gehoopt… Met paraplu’s renden wij door het drassige gras om onze volle blazen te legen. Ondanks paraplu kwamen we toch zeiknat terug in de caravan. Gauw trokken we droge kleren aan en mijn moeder stopte de natte was in een vuilniszak. Even wachten op de zon, dan kon de was buiten opgehangen worden aan de waslijn en konden we het morgen weer aan.

Die middag werd het droog. Zwaar bewolkt, máár droog. Eindelijk konden mijn zussen en ik naar buiten. Maar de camping bood een treurige aanblik. In het speeltuintje bleek de zandbak een soort moeras, de glijbaan een opvangbak van modderwater en de schommels met hun houten plankjes zeiknat aan je billen. Wij lieten ons daar niet door weerhouden en gingen toch spelen. Uit de tenten en caravans kwamen mensen als een duveltje uit een doosje tevoorschijn om gauw even wat boodschappen te doen in het kampwinkeltje. Mijn moeder ook. Toen het na een paar uur weer ging regenen, vluchtten wij de caravan weer in.
“O, wat zien jullie eruit!” jammerde mijn moeder. “Hoe moet ik dat allemaal weer schoon, en belangrijker nog, dróóg krijgen? Die natte zooi van vanmorgen heb ik buiten opgehangen, maar het is veel te vochtig! Het is nog net zo nat als toen ik het ophing!”

Het bleek de enige droge middag van de vakantie. De hele dag zaten we uit de raampjes van de caravan te kijken of het droog werd. We gingen ons vervelen. Alle kleurboeken waren vol gekliederd, de vakantie-doe-boeken gingen geen hele vakantie mee, niet berekend op zulk een intensief gebruik, en van de nieuwe kleurpotloden waren nog slechts stompjes over.
Plassen deden we inmiddels op een emmer in de caravan en mijn moeder kocht zich arm aan speelgoed om ons nog een béétje te vermaken.

Toen kwam mijn vader.

Enthousiast rukte hij de deur van de caravan open om ons te begroeten, en hield meteen een losse deur in zijn handen. In de caravan hing een bedompte lucht, overal hing wasgoed, en wij zaten met bleke gezichtjes landerig te kleuren. Dit beantwoordde niet helemaal aan zijn verwachting. Hij had gedacht ons aan te zullen treffen met zonverbrande gezichtjes, armpjes en beentjes, maar nu zag hij vier paar wanhopige ogen.
Alles stelde hij in het werk om onze vakantie nog een beetje op te leuken. Nu hij er was, hadden we ook de beschikking over een auto en konden we een museum gaan bekijken, of zoiets. Blij met de afleiding vonden we zelfs zoiets stoms als een museum bij wijze van uitzondering leuk.
Mijn vader hield het drie dagen vol.

Op een ochtend werd hij wakker en trok zijn regenjas over zijn pyjama aan om naar het toilet te gaan. Hij deed de deur – die inmiddels provisorisch was gerepareerd door de campingeigenaar – voorzichtig open en wilde in zijn schoenen stappen. Zijn schoenen waren nog niet droog van de dag ervoor. Hij bukte zich, keek in zijn schoenen en bulderde: “En nou is het genoeg! De schimmel staat snotdomme in mijn schoenen! Ik ben er helemaal klaar mee! We pakken de spullen in, en we gaan naar huis!”
Mijn moeder wilde niets liever en begon meteen de zooi in te pakken. “Ik gooi alles in de wasmachine als we thuis zijn. Het ruikt allemaal een beetje schimmelig,” zei ze.
Wij zaten er als kinderen een beetje verbouwereerd bij. Ik had me zo verheugd op de vakantie, en telde elke dag het aantal nachtjes dat we nog gingen blijven op de camping. Ondanks de nattigheid vond ik het toch heel grappig om in de caravan te slapen en te eten.

Maar binnen een paar uur zaten we in de auto op weg naar huis. Die avond aten we patatjes aan onze ruime eethoektafel, gingen we allemaal uitgebreid in bad, kregen we schone, droge pyjama’s aan en mochten we lang opblijven om nog televisie te kijken. Dat maakte de vroegtijdige beëindiging van de vakantie wel weer een beetje goed.

Mijn moeder liet die nacht de wasmachine draaien. Met extra veel wasverzachter om de bedompte lucht er uit te krijgen. “Morgen hang ik alles op aan het wasrek op zolder en dan is het binnen een dag droog,” voorspelde ze ons.
Dat bleek niet nodig.
Toen we de volgende morgen wakker werden, straalde de zon ons tegemoet. De was kon naar buiten en hing schoon te wapperen aan de waslijnen in de tuin. Binnen een paar uur was alles droog. Het werd een van de mooiste zomers uit de twintigste eeuw.