Cultuur versus Pierre Kartner

Het valt mij op dat er steeds vaker vrij gemakkelijk wordt gedacht over bezuinigen op kunst en cultuur. Met name ter rechterzijde van de politiek is dat wel het eerste waar over wordt gesproken, als het gaat over het hakken in begrotingen. Maar van de andere zijde hoor ik zelden tegengas tegen plannen om subsidies voor “die onzin” te schrappen. Er wordt fanatieker geroepen om de bescherming van de Blauwe Breedbek Kakkerlak of het Roze Driebloemige Fluitenkruid dan om de instandhouding van muziekscholen en kunstonderwijs. Terwijl die al lange tijd zwaar onder druk staan.

Op zich begrijp ik dit wel. In crisistijd moet je prioriteiten stellen. Zorg, voeding, wonen, werk en algemeen onderwijs hebben dan al snel voorrang. Om de boel weer op de rit te krijgen, moet er hard worden gewerkt en daarvoor zijn gezonde en goed opgeleide burgers nodig, die verder ook weer niet al teveel persoonlijke zorgen aan hun kop mogen hebben. De verschillende politieke partijen verschillen dan hooguit nog van mening over het evenwicht tussen maatregelen om de zorg, of juist werk te bevorderen. Alleen hoor je maar zelden dat iemand stelt dat het wel handig is om meer kinderen naar een betaalbare muziek- of dansschool, of naar een leuke hobbyclub te sturen. Leuk gitaar spelen brengt nu eenmaal zelden geld op.

Deze zaken zijn inmiddels ook steeds meer als ballast op het budget van de maatschappelijke ondersteuning van de gemeenten komen te liggen. En die moeten dan weer met een steeds kleiner budget de keuze maken tussen verslavingszorg, daklozenopvang, gezondheidszorg en cultuur, die voor een deel allemaal uit dezelfde potjes moeten worden bekostigd.

Ik ben de eerste om toe te geven dat kunst en cultuur niet ten koste mogen gaan van zorg en welzijn. Ik stel dan echter meteen wel de vraag wat welzijn nu precies inhoudt en wat de rol van kunst hierin is.

Laat me eerst een beeld schetsen van een samenleving waar iedereen perfect wordt verzorgd, waar iedereen voldoende geld heeft en er geen enkele materiële of emotionele zorg meer overblijft. Maar waar verder geen ruimte is voor creatieve uitingen.
Dit is als een geweldige speelfilm, die echter geheel in zwart/wit wordt gefilmd, waar geen muziek in zit en waar iedere scene in een lege ruimte wordt opgenomen. Alleen hebben we het dan ook nog eens over een samenleving waar zelfs voor die speelfilm geen plaats is, omdat het geen functionieel doel dient.
Het zou betekenen dat we allemaal in dezelfde standaard huizen zouden wonen die in alle opzichten perfect zouden zijn, maar waar geen enkele creatieve gedachte achter zit. Waar we allemaal hetzelfde, praktische uniform dragen. Kleur en vorm leveren tenslotte geen absolute bijdrage aan duurzaamheid of prijs.
Zonder verdere afleiding zou iedere dag hetzelfde zijn. Kinderen gaan naar school, komen thuis, eten, doen huiswerk en gaan naar bed. Volwassenen werken, kopen voedsel, bereiden dit voedsel, eten het, bereiden zich voor op de volgende werkdag en gaan naar bed. Wat moet je tenslotte met de rest van de dag, als er geen muziek, dans, film, theater, of hobby is om je mee bezig te houden.
Weekenden kun je in principe ook afschaffen als er verder geen afleiding is. Hooguit een zondag, waar je de hele dag in bed ligt, om de rest van de week weer productief verder te kunnen.
Het beeld dat ik hier schets is in mijn ogen de absolute hel op aarde. Het zou betekenen dat op den duur niemand meer is staat is een leuk deuntje te fluiten als je even vrolijk bent of verliefd wordt.

Nu krijg je dan meteen als tegenargument, dat die rare artiesten zichzelf maar moeten bedruipen. Wie goed genoeg is, verdient vanzelf zijn brood wel en daar moet je “het Nederlandsche volk” verder maar niet mee lastig vallen. Een goede metselaar kun je met een beetje VMBO al de bouw op sturen en daar brengt hij voor zijn twintigste al genoeg geld op. Waarom zou je mensen dan tot hun vierentwintigste naar school sturen om op een trombone te leren toeteren? Rembrandt werd ook niet gesubsidieerd en de gemiddelde muzikant verdiende vroeger gewoon zijn geld in de plaatselijke herberg. Daarnaast doen Jantje Smit, René Froger, Fransje Bauer, Lange Frans en Baas B het nu commercieel ook prima zonder gerichte opleiding.
Daarmee onderschat men echter de waarde van kunstzinnig onderricht. Het is niet enkel een kwestie van kosten en baten.

Daarvoor wijs ik op het project El Sistema. In dit muziekeducatieproject in Venezuela zijn sinds 1975 vele duizenden jonge kinderen uit de sloppenwijken geschoold in de klassieke muziek. Kinderen uit de gewelddadige sloppenwijken krijgen er vanaf zeer jonge leeftijd muziekles en worden geschoold tot hoogwaardige muzikanten. Niet alleen worden ze daarmee van de straat en uit de straatbendes gehouden en wordt er een alternatieve bron van inkomsten aangeboden. Er wordt vooral enorm veel plezier in het leven mee geboden. Dóór de muziek.
Wie alleen maar de optredens van hun jeugd symfonieorkest ziet, begrijpt wat ik bedoel. Een briljante mix van klassieke muziek en Zuid Amerikaanse ritmes. Jongeren die zichtbaar plezier hebben met muziek. Pure passie van jongeren die niet eens denken aan kosten en inkomsten. Met een publiek van jongeren uit dezelfde sloppenwijken, die de middag of avond van hun leven krijgen voorgeschoteld.

Dus! Gaan we dat onze eigen jeugd ook maar ontzeggen? Gaan we alleen kinderen van de beter gefortuneerden gunnen dat zij van een privéleraar les krijgen? Worden de kunst- en muziekacademies en de toneelscholen alleen nog exclusief voor mensen die geld zat hebben om hun kinderen iets leuks te laten doen? Of gunnen we alle kinderen het plezier van de hogere kunsten?
Het is enkel een kwestie van geld. Van de vraag of we het er samen voor over hebben.

Toch even mijn ervaring, als niet eens zo goede middenmoot muzikant.
Van tijd tot tijd maak ik gewoon muziek op straat. Niet voor het geld, maar gewoon om mijn eigen composities te oefenen en uit te proberen. Naast het feit dat ik hier door oefening gewoon beter van word als muzikant, is het vooral heerlijk om het constant wisselende publiek te ervaren. Dansende kinderen voor je neus. Mensen die even met een glimlach blijven staan. Waardering ter waarde van een muntstuk van twintig eurocent. Met twee uurtjes spelen, vergeet ik dan even alle zorgen van de afgelopen werkweek en zie ik vele tientallen voorbijgangers, onverwacht genieten.

Moeten we dat vertalen naar economische grafieken? Of wordt Pierre Kartner de norm?