(Hoofd)Stedelijke (klere)buitenlanders

Na eindelijk mijn computer terug te hebben, volgde een druk weekend vol sociale activiteiten, pas tot een halt komend op de late zondagavond, waardoor ik genoodzaakt ben het hieronder geschrevene op te schrijven in plaats van mijn al twaalftig keer beloofde Berlijn-serie voort te zetten. Excusez-moi!


    "To the future or to the past, to a time when thought
    is free, when men are different from one another
    and do not live alone — to a time when truth exists
    and what is done cannot be undone: From the age
    of uniformity, from the age of solitude, from the age
    of Big Brother, from the age of doublethink —
    greetings!"


Omdat ik er interessante dingen over had gelezen in de Volkskrant en één van de gratis dagbladen, vroeg ik één van mijn beste vrienden, waarmee ik vaker culturele uitstapjes had gemaakt, of ze zin had zaterdag mee te gaan naar het tijdelijk heropende Stedelijk Museum van de hoofdstad. Ze hapte gretig toe, en zo zaten we om één uur 's middags al aan de koffie op een terras aan het water, pal voor Centraal. Na een toeriste die ook aan onze plaats-voor-zes-campingtafel zat, op navraag uitgelegd te hebben dat Nederlanders een goedkoop volkje zijn, die doorgaans alleen een fooi geven als de service of het genuttigde daar aanleiding voor gaf. Duurt het een half uur voor die koffie eindelijk kwam, negeert het personeel je volkomen en mag je na een kwartier wenken, vragen en wachten toch een keer afrekenen, dan is het vrij standaard om niet te tippen. "Just don't tip if you don't feel like it. Their wages are pretty good." Ze dankte ons voor de verheldering en liep weg zonder geld op het schoteltje achter te laten. Stapt net uit het vliegtuig, maar nu al ingeburgerd!, dacht ik.

Omdat we allebei geen brood gegeten hadden van het totaal onduidelijke tram-systeem voor het Centraal Station, vergeefs zochten naar een goede uitleg, en géén idee hadden waar trams 2 of 5 vertrokken, besloten we het volgepakte Damrak af te lopen naar de eerste tramhalte bij de Dam. Slenterend over de steigers boven het water tussen station en stad, bediscussieerden we het feit dat we allebei de neiging hebben snel goede, diepvertrouwelijke vriendschappen te sluiten met mensen die wij daartoe verkiezen, maar dat het vormen van een fysieke relatie ons minder goed afgaat. Zij vertelde dat ze immer aan me refereerde als "mijn platonische vriend", ik omschreef haar gek genoeg vaak ook als mijn platonische vriendin. Na zichzelf bijna twee jaar geleden bij me thuis uitgenodigd te hebben, ontwikkelden we snel een duidelijk aseksueel omlijnde, maar hechte vriendschap, waarin wij elkaar in steeds grotere frequentie begonnen te zien in en op plekken en activiteiten met een immer toenemende mate van diversiteit.

Mijn drang om immer te conformeren aan het publiek dat ik om me heen ga krijgen, had me ertoe bewogen rond te lopen in een artsy-fartsy colbertje en een fancy-pantsy streepjesoverhemd. Ik had er echter niet op gerekend dat de stad, dat Nederland in het klein, zo zonovergoten zou zijn. Al snel liep ik derhalve rond in een spijkerbroek met een wit t-shirtje erboven, waar op mijn linker schouderblad de C-met-rondje 1989-tatoeage doorheen scheen. Onderweg merkte ik genoeg vleselijke appetijtelijkheid op, om Hugh Hefner nog een eeuw van huismeisjes te voorzien, hetgeen ik telkenmale vergeefs opmerkte aan vriendin Julia. "Wat? Waar?" Oh ja, het blijft een meisje hè, schoot door mijn hoofd. Maar wat mij betreft, vervallen of vervagen de grenzen tussen man en vrouw, wanneer het zeer hechte vrienden betreft. Zeker als het karakter van de vriendschap al vroeg en definitief vastomlijnd staat.

Een wat conservatief uitziende man van vermoedelijk Noord-Afrikaanse komaf, met dikke zwarte baard en al, stond op de stoep naast zijn fiets-taxi. Ik tikte Julia aan. "Zeg, wat denk je ervan? Nemen we een keer de riksja?" We hadden het allebei nog nooit gedaan. Voorzichtig stapten we naar de man. "Hoeveel wilt u hebben om ons naar het Museumplein te fietsen?" Twaalf euro, zei hij, en zo geschiedde. We stapten in en fietsten het fietspad af, over de drukke Dam, waar een performance-artist vlak naast het pad zijn ding stond te doen, met in een grote cirkel eromheen misschien wel twee- of driehonderd toeschouwers, die ook allemaal even naar ons keken. De zon scheen, ik stak na het netjes gevraagd te hebben ("Dat is het voordeel van mijn taxi", zei hij) de brand in een Gauloises, aanschouwde de gracht(enpanden) in de straat tussen Dam en Muntplein, we namen een zijstraatje dwars over de Kalverstraat en langs het Spui.

Ondertussen probeerden we gespreksonderwerpen te vinden voor de taxichauffeur. Toen we langs het American Book Center reden merkte ik op dat ik daar graag kwam om uren te snuffelen en veel te veel geld uit te geven aan al dat Amerikaanse moois. Het gesprek kwam al snel op studie (ik Engels, zij Politicologie aan de VU en Rechten aan de UU) en lezen. "Ik moet zeggen dat ik er erg van houd, lezen, vooral de goede literatuur. Er zijn in Nederland echter zo weinig groten over, alles is gecommercialiseerd. Je moet dan toch vaak naar vertalingen of Engels grijpen, om iets echt goeds mee te maken. Helaas moet ik al tijden mijn Engels bijspijkeren, en komt het de laatste tijd bitter weinig van lezen. Ik zou dat echt weer moeten oppakken; het verruimt je geest, als een bodybuilding voor je hersenmassa." We waren blij verbaasd door de toch ietwat onverwachte eloquentie van onze chauffeur.

Toen we een Marokkaans café-restaurant voorbij fietsten, vertelde ik dat wat ik heb mogen proeven van de Marokkaanse keuken, altijd bijzonder goed in de smaak viel. Ik ging door over mijn Berberse zwager, die samen met mijn oudste zus de meest fantastische maaltijden op tafel zet, vaak 'groenteprutje' met pittige gehaktballetjes erin, Turks brood, het water liep me al in de mond. Onze chauffeur ging van standje 'vriendelijk' naar 'downright BFF' en verklaarde vol trots ook Marokkaans te zijn, ging door over de keuken. "Maar ik eet net zo lief boerenkool, hoor", zei hij glimlachend in de achteruitkijkspiegel. We vroegen hem ons bij het Stedelijk af te zetten toen we langs het Rijksmuseum kwamen.

Eenmaal voor het Stedelijk stond hij erop dat wij zijn museumjaarkaart accepteerden, zodat we met korting naar binnen konden. We bedankten hem voor het aanbod en zeiden dat we als studenten toch al haast niks betaalden. Toch gaf hij ons zijn telefoonnummer, "voor een volgende keer." Hij vertelde dat hij voor het Van Gogh-museum werkte naast zijn baantje als fiets-taxichauffeur, en "dat kost 14 euro en studenten krijgen geen korting." Dus mochten we een keer een gratis rondleiding willen met fikse korting, dan moesten we hem maar bellen. Hij zou ons dan ook voor nop met de taxi komen ophalen. Nog zeker een kwartier praatten we door, en vertelde hij vele intrigerende verhalen over Van Gogh in de Provence, Gauguin in Denemarken, Appel in het Stedelijk, zo veel interessants dat onze oren ervan suisden. We zeiden rond twee uur vaarwel, "hoe heet je eigenlijk?" "Abdel." "Vaarwel, Abdel." Never judge a book by its cover. Appearances can be deceiving. Judge not lest ye be judged. Nothing is ever what it seems. Vooroordelen heten niet voor niets voor-oordelen.

    “Who controls the past controls the future:
    who controls the present controls the past.”


De tentoonstelling zelf kreeg van de zure Volkskrant-recensent, die het "conform een veilig uitgangspunt" opgezet vond, en eraan toevoegt dat het "spierballenkunst zonder brille" betreft, "degelijkheid zonder sprankeling, zekerheid zonder risico", een magere drie van vijf sterren. Al vanaf het binnenkomen van het volledig witgeschilderde museum, over de lichte beukenhouten vloer lopend, meende ik dat die recensent zijn ogen blijkbaar in zijn zak had zitten toen hij z'n prul schreef. De majestueuze trap, die haast aan die trap in Rome doet denken waar katholieken op de knieën overheen banjeren, de imposante, gelijksoortige kamers, hoge plafonds, overal licht en witheid, nergens een detail dat af zou kunnen leiden van de kunst zelf. Het Stedelijk is na zeven jaar verbouwing deels af en open tot januari, waarna de shagrokende bouwlui weer hun koffiebekertjes overal neer mogen komen kwakken; het is nu zo ingericht en opgeknapt, dat de bezoeker haast gedwongen is het gebouw zelf ook als een kunstwerk te bekijken.


Na drieënhalf jaar voor u, de FOK!lezer te hebben geschreven, mag het wel een keer: dit ben ik!

Zoals altijd met moderne kunst intrigeert het één je meer dan het ander en heeft elke bezoeker zijn eigen visie op het geheel, maar er was geen kunstwerk te zien dat ik niet nog een keer zou willen zien. Van de grote zaal op de eerste verdieping (zie filmpje 1 / 2) die van boven tot onder beplakt is met controversiële, literaire en filosofische teksten van onder andere Roland Barthes ("All violence is the illustration of a pathetic stereotype") en George Orwell ("If you want a picture of the future, imagine a boot stomping on a human face forever"), tot een enorme kaart van Amsterdam, samengesteld uit 50 verschillende kaarten van Nazi's, onze eigen stadsplanners, Amerikanen, noem het maar op. Eén grote kamer was, net als veel andere kamers, leeg gelaten; er stonden twee mensen in een rood shirt met een stift, om op jouw lengte een streepje te zetten, en je naam en de datum erbij te schrijven. Zo was in nauwelijks twee weken een hele wolk van namen ontstaan tussen de 1.60 en 2 meter, met uitschieters naar boven en onder. Het doel was, vertelde de man die mijn naam optekende, om na een paar maanden een zwarte waas te hebben, maar door te blijven schrijven, één waas van mensen met hier en daar een lange of een korte.

    “There will be no curiosity, no enjoyment of the process
    of life. All competing pleasures will be destroyed.
    But always— do not forget this, Winston— always
    there will be the intoxication of power, constantly
    increasing and constantly growing subtler. Always,
    at every moment, there will be the thrill of victory,
    the sensation of trampling on an enemy who is helpless.
    If you want a picture of the future, imagine a boot
    stomping on a human face— forever.”


Elke kamer was weer een verrassing, elk kunstwerk op zijn eigen manier bij wijze van genoeg om er tien minuten of een kwartier naar te blijven kijken, steeds weer nieuwe details ontdekkend. Voldaan liepen we rond half vijf weer naar buiten, om eerst eens te lunchen bij een alleraardigst cafeetje aan de Van Baerle(geloof ik)straat, pal tegenover het museum. We slenterden daarna door de al rustiger geworden stad, langs het Concertgebouw en over het Museumplein, de prachtige architectuur van die geliefde hoofdstad, de honderden torentjes op de daken, het toonbeeld van onze macht, welvarendheid en ons al eeuwen durend succes als land, we liepen over de brug voor het Rijks, wijl honderduit en zonder schroom converserend over van alles en nog wat, van die diepe, alles blootleggende, fijne gesprekken die je alleen met werkelijk goede vrienden kunt voeren; langs de Vijzelgracht, nog even een drankje in een café, vervolgens over de Munt en de Dam naar huis.

Op de straat tussen Munt en Dam, waar we eerder al overheen werden gefietst, hielden we halt bij de tramhalte, om de eerste tram naar Centraal te pakken. Genietend van de vroege avondzon, met geen enkele zorg aan mijn hoofd, zag ik plots iets dat me alsof het in een droom gebeurde, meteen versteend aan de grond genageld deed staan. Een groep van vier of vijf lichtgetinte jongens – maar geen Marokkanen, die zagen er heel anders uit, dit leken meer jongens van Zuid-Amerikaanse of Caribische afkomst – hadden aan de overkant van de straat, een meter of twintig verderop, een voorbijfietsende jongen tot stoppen gedwongen, trokken hem van zijn fiets en begonnen meteen hard op hem in te schoppen en te stompen. Fiets én jongen lagen pontificaal op de drukbereden trambaan. Iedereen zegt altijd: in zo'n situatie grijp ik meteen in, en ook ik had me stellig voorgenomen dat te doen als ik voor het eerst in mijn leven zulk zinloos geweld zou aanschouwen, maar niemand deed iets – aanvankelijk.

    “The horrible thing about the Two Minutes Hate
    was not that one was obliged to act a part, but
    that it was impossible to avoid joining in. Within
    thirty seconds any pretence was always unnecessary.
    A hideous ecstasy of fear and vindictiveness, a desire
    to kill, to torture, to smash faces in with a sledge
    hammer, seemed to flow through the whole group
    of people like an electric current, turning one even
    against one's will into a grimacing, screaming lunatic.
    And yet the rage that one felt was an abstract,
    undirected emotion which could be switched from
    one object to another like the flame of a blowlamp.”


Na wat een eeuwigheid leek te zijn, maar wat waarschijnlijk hooguit tien of twintig seconden heeft geduurd, van brute schoppen in zijn maag en kruis, op zijn schouders en hoofd, waren verschillende toeristen of Hollandse voorbijgangers met een luid "Hé hé hé hé hé" naar de jongens toegesneld, waarna ze direct verstuifden in het niet, enkelen opgaand in het publiek, anderen wegsnellend op een scooter. Onze tram kwam voorrijden, en ik zag dat twee van de onverlaten haast maakten om erin te stappen, net na Julia en ik. Wij namen plaats op de achterbank, zij stonden een meter of drie, vier verder in het gangpad, tussen de vele andere passagiers. Ik kon mezelf niet meer inhouden. Terwijl ik de gehavende knul uit het achterraam verward op zijn fiets zag klimmen, maar moeizaam vooruit komend met een afwezig starende blik, rolden de woorden woest en heel hard van mijn lippen en door de tram, alsof ik in een litanie een column schreef, me volkomen bewust van het feit dat twee van de daders op gehoorafstand waren. Twee minuten van de halte voor de Dam naar Centraal, in een tram vol HD-camera's, aankomend op een station waar meer politie loopt dan voorbijgangers? Let 'em fuckin' have me, dacht ik. Mij hierdoor op mijn bek slaan is zo'n domme bevestiging van mijn gedachten, dat zelfs deze eikels het niet zullen proberen.

    "Freedom is the freedom to say that two plus two
    make four. If that is granted, all else follows."


"Het is toch een godvergeten schandaal dat het in deze samenleving blijkbaar op klaarlichte dag kan gebeuren, dat in het drukste toeristische centrum van het land, tussen honderden toeschouwers en met elke twee minuten een politieauto die langsrijdt, dat het nóg kan gebeuren dat imbeciele holbewoners hun lusten botvieren op zo'n arme jongeman." Voor de reizigers die het voorval niet hadden gezien verklaarde ik slim wat er was gebeurd. "Een beetje iemand om zes uur 's middags in het zonnetje van zijn fiets trekken en er op in trappen en beuken, hoe kunnen ze met een groepje tegen één, wat onvolwassen zeg. Ik classificeer mezelf meestal als een pacifist, maar je zou me op dit gebied militant pacifistisch kunnen noemen. In mijn éénentwintigjarige leven heb ik nog nóóit iemand op zijn bek geslagen. Nog nóóit een vinger uitgestoken naar wie dan ook. Geweld is je laatste redmiddel als alle argumenten op zijn en je geen enkele controle hebt over jezelf. Van mij mogen ze alle idioten die naar geweld grijpen járen de cel in smijten, of liever nog hier op de Dam –" ik wees vagelijk naar buiten, "aan de schandpaal genageld worden, hun foto's verspreid in de kranten, hun baantjes of subsidies of rechten afgepakt. Maar nee, ze krijgen een proces-verbaal, hooguit een boetetje, een taakstrafje, twee dagen nor. Of, zoals nu, helemaal niks. Ze gaan vrijuit. Ik walg ervan."

    "
He wondered, as he had many times wondered
    before, whether he himself was a lunatic.
    Perhaps a lunatic was simply a minority of
    one."


"Als je dit soort nodeloos geweld tentoonspreidt, heb je voor mij afgedaan, mag je niet meer meedoen in de samenleving. Weg met die lui. Stelletje gódvergeten Neanderthalers." Ik had de smaak te pakken, Julia luisterde slechts, alsmede de halve tram en de twee jongens. De bouwput voor Centraal snelde aan ons voorbij. "En zéker mensen die zoals dit zinloos geweld gebruiken, of bijvoorbeeld hun vrouw slaan. Opknopen die gasten!" "Júist!" zei plots een vrouw van een jaar of vijfendertig, die met een zwaar Amsterdams accent verklaarde, "Je hebt hélemaal gelijk! Je mag het niet zeggen, maar iedereen denkt het. Smerige klootzakken die aan vrouw of kinderen zitten." De tram stopte, de deuren gingen open. Julia zei later dat ze omdat ze de voorgeschiedenis van het voorval niet kende, ze niet direct een mening kon geven, maar dat ze geweld inderdaad wel verafschuwde. Vanbinnen gniffelde ik – zo was ze, een echte advocate die nadenkt voor iets te zeggen, wellicht was de vriendschap daarom zo hecht, ik ben daar het tegenovergestelde van.

    "
If all records told the same tale — then the
    lie passed into history and became truth
."

Maar, een column van ruim tweeënhalf duizend woorden afsluitend, in gedachten in de trein zittend met Nemo en het IJ voorbij hobbelend en rangerend, was het een indrukwekkende dag, al met al. Een dag waarop bevestigd werd dat vooroordelen gestoeld zijn op soms onterechte, maar soms ook terechte vermeende voorkennis. Waarop ook duidelijk werd gemaakt dat sommige vooroordelen telkenmale wél bevestigd worden, en daarom zo hardnekkig uit te roeien zijn en de Nederlandse bevolking – zelfs een nuchtere gozer die zich D66'er noemt – in toenemende mate tot een ultra-negatief, haast psychotisch wantrouwig, verloren nihilistisch en bitter eenzaam volkje reduceren. Welk vooroordeel u ook het beste schikt – groepjes buitenlandse jongens zijn bizar agressief, Amsterdam is een verrotte stad, Marokkanen met zwarte baarden moet je vermijden –, het werd in één dag volledig bevestigd én totaal ontkracht. Dat lijkt me de moraal van dit verhaal. Terug naar u.

Als toetje hieronder een korte impressie van de dag in foto's. Vanzelfsprekend komen alle quotes uit George Orwell's
1984 (1949).