Laagste armoederisico in 45 jaar door energietoeslag

In 2022 liep 3,8 procent van de bevolking (637 duizend mensen) risico op armoede: zij maakten deel uit van een huishouden met een inkomen onder de lage-inkomensgrens. Dat is minder dan in 2021, toen nog 5,0 procent van een laag inkomen moest rondkomen en het laagste percentage sinds de eerste inkomensmeting in 1977. De sterke daling in 2022 hangt samen met de energietoeslag en andere inkomensondersteunende maatregelen. Als die maatregelen niet worden meegeteld, zou het armoederisico op 5,9 procent (989 duizend mensen) uitkomen. Dit meldt het CBS op basis van nieuwe cijfers.

Ook het aantal minderjarige kinderen met armoederisico was met 5,2 procent historisch laag. 165 duizend kinderen woonden in een gezin met armoederisico, 27 duizend minder dan in het jaar ervoor. De maatregelen zorgden er voor dat in 2022 ook het percentage mensen en kinderen met al ten minste vier jaar een laag inkomen historisch laag was.

Huishoudens met weinig inkomen kregen in 2022 een energietoeslag van veelal 1 300 euro om de sterk gestegen energierekening te kunnen betalen. Bovendien kregen alle huishoudens eind 2022 een korting van 380 euro op hun energierekening.

De lage-inkomensgrens staat voor een vast koopkrachtbedrag dat jaarlijks wordt gecorrigeerd voor de prijsontwikkeling. Vanaf verslagjaar 2021 gebeurt de correctie op basis van consumentenprijsindexcijfers volgens de nieuwe methode. De lage-inkomensgrens voor een alleenstaande lag op 1 200 euro netto per maand in 2022. Voor een paar zonder kinderen was dat 1 690 euro, en met twee minderjarige kinderen 2 300 euro. Voor een eenoudergezin met twee minderjarige kinderen bedroeg de grens 1 830 euro.

Meer mensen rond de lage-inkomensgrens
In vergelijking met recente jaren waren er in 2022 meer mensen in een huishouden met een inkomen net onder of net boven de lage-inkomensgrens. Er waren veel minder mensen met een inkomen dat 5 tot 10 procent onder de grens lag (100 duizend, een jaar eerder nog 262 duizend). Tegelijkertijd groeide de groep met een kleiner tekort. Ook kwamen meer mensen (net) boven de lage-inkomensgrens uit. De verschuivingen komen door de energietoeslag.

Bijna kwart met armoederisico in de vier grote steden
In 2022 woonde ruim 13 procent van de bevolking in een van de vier grote steden, maar van alle mensen met een armoederisico woonde 24,2 procent daar. Vooral in Rotterdam (7,9 procent), Den Haag (7,4 procent) en Amsterdam (6,4 procent) was het aandeel mensen met armoederisico groot. In Utrecht was dit met 5,1 procent lager. Hoge risicopercentages worden eveneens aangetroffen in het zuiden van het land, vooral in Heerlen (6,5 procent) en Kerkrade (5,6 procent) de kerngemeenten van de voormalige Oostelijke Mijnstreek. Ook Vaals, Enschede, Maastricht, Schiedam en Nijmegen behoorden tot de tien Nederlandse gemeenten met het hoogste armoederisico. In de gemeente Rozendaal in Gelderland woonden relatief de minste mensen met een armoederisico (1,2 procent).

In Rotterdam woonde 10,5 procent van de kinderen in een gezin met een laag inkomen: 2 keer zoveel als gemiddeld in Nederland. Ook in Heerlen (10,3 procent), Amsterdam (9,5 procent), Den Haag (9,4 procent) en Kerkrade (8,9 procent) woonden relatief veel kinderen met armoederisico.

Armoederisico bij bijna een vijfde van in het buitenland geboren kinderen
Naar herkomst was het armoederisico in 2022 verreweg het grootst (18,9 procent) onder kinderen die in het buitenland zijn geboren. In Nederland geboren kinderen met één of twee ouders geboren in het buitenland (de tweede generatie) liepen ook meer dan gemiddeld risico (10,8 procent). Van de kinderen die in Nederland zijn geboren en van wie beide ouders ook in Nederland zijn geboren liep 2,5 procent risico op armoede.

Het geboorteland van de kinderen en het geboorteland van de ouders spelen, naast het onderwijsniveau en de leeftijd van de ouders, een rol in de hoogte van het armoederisico. Daarnaast maakt het verschil of de wieg van kind of ouders binnen of buiten Europa heeft gestaan. Een Europese achtergrond betekent doorgaans een lager armoederisico dan een achtergrond van buiten Europa.

Hoge risico’s voor kinderen uit vluchtelingenlanden
Geïmmigreerde kinderen en kinderen van de tweede generatie uit de vluchtelingenlanden Syrië, Iran, Irak, Afghanistan, Somalië en Eritrea liepen een hoog risico. Het armoederisico van kinderen met een Syrische herkomst was het grootst: bijna de helft leefde in een gezin met een inkomen onder de lage-inkomensgrens.

Turkse, Marokkaanse, Surinaamse en Nederlands-Caribische immigranten en de tweede generatie uit deze landen vormen in Nederland van oudsher de grootste groepen met een niet-Europese achtergrond. In Marokko of Turkije geboren kinderen hadden met respectievelijk 41,9 procent en 31,8 procent van deze vier herkomstlanden de hoogste armoederisico’s. Van de tweedegeneratiekinderen maakten Nederlands-Marokkaanse kinderen met 15,8 procent het vaakst deel uit van een gezin met een laag inkomen. Van de Nederlands-Turkse kinderen en van de Nederlands-Caribische kinderen liep 1 op de 10 een armoederisico, bij de Nederlands-Surinaamse kinderen was dat met 1 op de 20 de helft minder.

Steeds groter deel risicokinderen van niet-Europese herkomst
De groep kinderen met een armoederisico is steeds kleiner geworden. Een steeds kleiner deel hiervan is in Nederland geboren met Nederlandse ouders. Dat daalde van 44,8 procent in 2011 naar 34,2 procent in 2022. Tegelijkertijd verdrievoudigde het aandeel buiten Europa geboren kinderen van 6,3 naar 17,2 procent. In de andere groepen waren de verschuivingen klein. Al met al hadden in 2011 van elke 100 minderjarige kinderen met armoederisico er 7 een Europese en 48 een niet-Europese herkomst. In 2022 hadden 8 een Europese en 57 een niet-Europese herkomst.