Nederland mag Syrische vreemdelingen weer overdragen aan Denemarken

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid mag Syrische vreemdelingen weer zonder nader onderzoek overdragen aan Denemarken. Er is niet langer sprake van een “evident en fundamenteel verschil” tussen het Deense en het Nederlandse beschermingsbeleid voor Syriërs.

Dit oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een uitspraak van gisteren (6 september 2023).

Achtergrond
Een Syrische man heeft in Nederland asiel aangevraagd, nadat hij eerder in Denemarken asiel had gekregen. De staatssecretaris heeft zijn aanvraag daarom niet‑ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de vreemdeling naar Denemarken terug moet. De Syriër is het daar niet mee eens. Hij is bang dat de Deense autoriteiten hem vervolgens zullen uitzetten naar Syrië en dat hij daar een reëel risico loopt op een onmenselijke behandeling.

In beginsel vertrouwen op andere lidstaten
De staatssecretaris mag er op voorhand van uitgaan dat alle lidstaten van de Europese Unie op een effectieve en gelijkwaardige manier bescherming bieden aan de grondrechten in het EU-Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Dat wordt het interstatelijk vertrouwensbeginsel genoemd. Soms moet de staatssecretaris nader motiveren waarom hij van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dat kan het geval zijn wanneer het beschermingsbeleid in een andere lidstaat “evident en fundamenteel” verschilt van het beschermingsbeleid dat Nederland voert. Op voorhand moet dan duidelijk zijn dat, zonder dat de Nederlandse rechter de asielaanvraag inhoudelijk beoordeelt, een vreemdeling in Nederland in beginsel internationale bescherming krijgt, terwijl hij die in de andere lidstaat niet krijgt. Een vreemdeling moet dat verschil aannemelijk maken. Daarnaast moet hij of zij aannemelijk maken dat de hoogste asielrechter in de andere lidstaat het beschermingsbeleid daar niet afkeurt.

Eerder wél nader onderzoek nodig bij overdracht aan Denemarken
In juli 2022 oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak nog dat de staatssecretaris nader moest motiveren dat hij “van het vermoeden mag uitgaan dat het verbod op een onmenselijke behandeling door de Deense autoriteiten wordt nageleefd.” De vreemdeling had destijds voldoende aanknopingspunten overgelegd om een evident en fundamenteel verschil in het beschermingsbeleid tussen Nederland en Denemarken aannemelijk te maken.

Nu geen nader onderzoek meer nodig
Dat is nu anders. Met de uitspraak van vandaag hoeft de staatssecretaris geen nader onderzoek meer te doen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt nu dat niet langer sprake is van een “evident en fundamenteel verschil” tussen het Deense en het Nederlandse beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen. Dat oordeel is gebaseerd op inlichtingen die de staatssecretaris bij de Deense autoriteiten heeft ingewonnen. Daaruit maakt de Afdeling bestuursrechtspraak op dat de Deense autoriteiten, net als andere EU‑lidstaten, geen betrekkingen willen hebben met het Syrische regime en dat er geen gedwongen uitzettingen plaatsvinden naar Syrië. Voor de Syrische man betekent dit nieuwe beleid dat de Deense autoriteiten zijn asielstatus niet opnieuw zullen beoordelen.