(Niet) aan tafel bij Matthijs

‘Nee meneer, u mag er gewoon niet in.’ En meteen gooit de trammachinist de deur voor mijn neus dicht. Het regent. Ik word zeiknat en ik mag de tram niet in. ‘U mag best wat bagage meenemen, maar een pallet is toch wel te groot, vindt u zelf niet?’, zei de machinist net voor hij mij definitief de toegang weigerde. De machinist lijkt heel veel op de darter Co Stompé. Verdacht veel.

Diep, diep vernederd wacht ik in de regen op de volgende tram, of die daarna. Mijn bagage, een pallet boeken, kan ik ondertussen wel doneren aan een carnavalsvereniging: ‘Alsjeblieft, papier-maché voor drie jaar optochten.’ Ik voel de regen zich een weg zoeken in mijn bilnaad. Het is nog geen tsunami en in Japan lachen ze me kalm en gedisciplineerd uit, maar ik moet toch echt eens gaan denken aan dijkverzwaring. Minder sporten, meer frikandellen dus.

Eigenlijk ging het best goed vanavond. Ik mocht bij Matthijs en Jan aan tafel zitten en ik had zeker een kwartier de tijd om voor een miljoen kijkers ongegeneerd te praten over mijn boekje, de least worst of mijn columns. Matthijs was helemaal niet kritisch en ik durfde zelfs een grapje over zijn flapoortjes te maken. De hele studio lag dubbel en ik werd in gedachten al gebeld door Boulevard en Shownieuws. Ja, ik wilde de grap toelichten, mits mijn boekje duidelijk in beeld zou komen. Ik mocht aan de sociaal-kapitalistische tafel van Matthijs een stukje voorlezen. Bij mijn allerbeste grap zag ik een glimlach op het gezicht van Nico Dijkshoorn. Ergens tussen de Groningse plooien in het gezicht van Jan Mulder kronkelde ook een lach. Zeker vier keer heb ik de titel kunnen noemen en in mijn hoofd was ik Harry Mulisch al aan het uitlachen: ‘Loser, ik heb de Nobelprijs voor de Literatuur al bij mijn eerste boek!’ Net voor de uitzending belde Paul Witteman, toch het Hoofd Boekjespromoten bij de Publieke Omroep. Of ik morgen bij PenW wilde uitleggen hoe ik toch zo aan zo’n grote fantasie kom.

Ja, alles ging zo goed dat ik tijdens de grappige-fragmenten-plaspauze mijn baas al sms’te dat ik voorlopig niet meer zou komen opdagen. Ik had een pallet boekjes meegenomen en die zou ik vanavond al verkocht hebben. Matthijs alleen al zou er vijftig kopen zodat hij de komende drie jaar op iedere verjaardag een leuk cadeau zou hebben. Ja, ik was binnen. Ja, mijn verzameling columns zou een bestseller worden. Geruchten gingen al dat ik over een jaar of twee het boekenweekgeschenk zou mogen schrijven.

‘Dames en heren, we leggen de repetities stil.’ De floormanager, dat is niet Hoofd Dweil en Veeg, springt op tafel. ‘We hebben Wilders!’ Matthijs schudt even licht heen en weer (een kleine beving waar de Japanners hem kalm en gedisciplineerd om zouden uitlachen). Zijn gezicht wordt roder dan het decor. ‘Wat is er?’, vraag ik. ‘Volgens mij ben ik zojuist klaargekomen.’ Hij kijkt even onder tafel. ‘Ja, ik ben gekomen.’ ‘Zit Leo Blokhuis onder de tafel?’, vraag ik. Matthijs hoort me niet. ‘Wilders wil alleen nu en alleen hier aan tafel zijn plannen voor een verbod op mp3’s van Tarkan toelichten’, roept de floormanager. ‘Oké, dan hebben we vanavond alleen Wilders’, schreeuwt Matthijs terwijl hij een tissue uit zijn borstzak haalt. ‘Iedereen de deur uit.’

‘Nee, meneer, u mag er gewoon niet in.’ De bestuurder van de tram van een kwartier later gooit de tramdeur weer dicht. Hij lijkt verdacht veel op het voormalige gezicht van het RTL Nieuws en Frisia, Edvard Niessink. Achter stapt Geert Wilders uit. ‘Zeg, weet u waar de studio van De Wereld Draait Door is?’, vraagt hij aan mij. Ik wijs hem de weg, via een moskee, een shoarmatent, een islamitische slager en langs Ahmed’s Tapijten Paradijs (vrijdag gesloten, zondag altijd koopzondag). In de regen lijkt zijn kapsel op een iets te vlug uit de pan gegooide pannenkoek, maar met één verschil: een lichte pannenkoek is met stroop best lekker. Hoewel ik nog nooit aan Geert’s haar heb gelikt, durf ik met zekerheid te zeggen dat een rauwe pannenkoek toch lekkerder is. Dan gaat mijn telefoon: ‘Je spreekt met de redactie van Pauw en Witteman. Mart Smeets heeft een boekje geschreven. Maar we houden je in de reservebak.’

Met een natte kont wacht ik op de volgende tram. Ik kijk naar boven. Die wolk lijkt ontzettend veel op het gezicht van Harry Mulisch. Die puntige kin en dan pijpje herken ik meteen. De wolk spreekt tot mij: 'Denk je nu echt dat je mij kunt...'

De deurbel. Ik hijs me uit de bank, wrijf de slaap uit mijn ogen. Mijn haren zijn nat. Hoe kan dat? Ik ruik een aangebrande pannenkoek. Ik sta op en een tijdschrift met foto van Leo Blokhuis plakt aan mijn broek. De deurbel gaat nog een keer. TNT aan de deur. De postbode, die verdacht veel op Raymond van Barneveld lijkt, doet zijn busje open. ‘Alstublieft, een pallet voor u. Wilt u hier even tekenen?’ Even later haal ik het karton weg en zie ik 25.000 exemplaren van ‘Met alle respect…Ik hoop niet dat je hier subsidie voor krijgt.’ Jezus, hoe krijg ik die ooit verkocht? Laat ik eens beginnen met de Vara te bellen en er een column over te schrijven.