Het kind in mij

Enkele weken nadat ik de respectabele leeftijd van vijf jaar had bereikt, gaf ik acte de présence op de prijsuitreiking van een prestigieuze kleurwedstrijd, georganiseerd door ’s lands grootste drogisterijketen. Nogal wiedes, gezien mijn uitzonderlijke talent. Kleuren zat me in het bloed. Wat John Cruijff was voor het voetbal, was ik voor de kleurbranche: een uithangbord, pure reclame.

De teleurstelling was derhalve enorm toen de -overduidelijk onoordeelkundige- jury mij temidden van alle kleurnono’s slechts een vijfde prijs toebedeelde. Maar goed, ik was de kwaadste kleuter niet en vergaf hun de vergissing. Een foutje is grote menselijk. Ronduit verongelijkt was ik echter toen bleek dat de magere klassering slechts gold voor de categorie ‘jonge kinderen’.
De discrepantie tussen deze categorisering en mijn wereldbeeld loste ik op door te veronderstellen dat er iemand met exact dezelfde naam een prijs in de wacht had gesleept. Toeval is immers een kindervriend.
Mijn grootste fan, niet geheel toevallig ook m’n moeder, bleek iets beter thuis in de waarschijnlijkheidsleer. ‘Ik denk dat de meneer jou bedoelt.’
Maar dat was toch zeker onmogelijk?! Er moest een fout gemaakt zijn, zoveel was duidelijk. De lijstjes verwisseld wellicht? Na herhaaldelijk en hevig aandringen, slenterde ik toch maar naar voren en nam met een bedremmeld gezicht een set viltstiften in ontvangst. Het Calimerocomplex was geboren. Nooit meer deed ik van mij spreken aan het kleurfirmament. Het was tijd om oud te worden.

De overstap naar het voetbal was even abrupt als logisch. Grotestoeremannensport nummer één, echt iets voor mij dus. Temeer daar ik Platini’s traptechniek combineerde met het torinstinct van Marco van Basten en het charisma van Johan Cruijff, al was ik destijds nog ongewis dat ik daarin mijn gelijke had. Met volle overgave holde ik elke zaterdagochtend met ‘het kluitje’ mee, onderwijl de bal zo nu en dan onbewust toucherend. Behalve wanneer een madeliefje schreeuwde op geplukt te worden natuurlijk, maar dat was logisch. Het hondstrouwe publiek, niet geheel toevallig m’n vader, raakte in vervoering door mijn sublieme spelinzicht en dito dribbelkwaliteiten. Thuis verloor ik de telefoon geen moment uit het oog, uit angst het verwachte belletje van de toenmalige bondscoach Rinus Michels mis te lopen.
Licht ontgoocheld dat De Generaal mijn kwaliteiten vooralsnog over het hoofd had gezien, was ik vastberaden het tweede seizoen mijn heldendaden te overtreffen. Het werd een desillusie. Terwijl al mijn klasgenootjes een stapje waren geklommen op de leeftijdsladder, moest ik mijn kunsten opnieuw vertonen in de jongste pupillencategorie. Eén maand te laat geboren, regels zijn regels, zo werd mij te kennen gegeven toen ik de wedstrijd tegen het vermaarde St. Adelbert F3 dreigde te boycotten. Het spelplezier sloot zich op in mijn episodisch geheugen en de kicksen werden in de wilgen gehangen. Calimero ging zich richten op de naderende volwassenwording.

Dit proces werd enkele jaren later voltooid. Staartdelingen waren ingewisseld voor tweedegraads vergelijkingen, de meester voor een meneer, het speelkwartier voor een tussenuur en de sopraan voor een vlassig baardje in de keel. De naam Voortgezet Onderwijs sprak voor zich, toch? Eindelijk was ik een volwaardig lid van de maatschappij. Hiervoor had ik het allemaal gedaan; die kinderachtige kleuterschool en speelse basisschool. Met de volgepakte rugtas nonchalant bungelend over mijn brede rechterschouder, beende ik door de lange gangen van de grotemensenschool. Twee dagen lang. Het hernieuwde wereldbeeld vond zijn Waterloo op de kop in de prullenbak. Mede mogelijk gemaakt door een barbaar uit het examenjaar. Mijn zwarte bril kapot, mijn roze bril gebarsten. De daaropvolgende weken werd ik na iedere elleboogstoot of uitgestoken been van een reusachtige bovenbouwmeneer twee centimeter kleiner. Terug bij af. Ik was weer kind.

Maar kinderen worden groot. Zelfs ik. Dus begaf ik me op vijftienjarige leeftijd met veel bravoure in het uitgaansleven. Al wekenlang had de spanning voor de nieuwe stap in mijn leven zijn weerslag op mijn maagdarmstelsel, dat de liters frisdrank niet zo hartelijk verwelkomde als ik gewend was. One small step for man, one giant leap for myself.
Voordat het grote moment eindelijk daar was, onderwierpen mijn vriend en ik de kroegen op het plein aan een grondige inspectie, om te bepalen in welk etablissement onze volwassen look het best tot zijn recht kwam. Deze taxatie werd abrupt afgebroken toen het mooiste meisje van de klas voorbij paradeerde. Ze was overduidelijk ongewis van onze aanwezigheid. Overdadige groene oogschaduw maakte haar nog verleidelijker dan anders, het korte rokje gaf haar ellenlange benen nog meer glans. We zweefden als een adelaar achter onze prooi aan. De bullebakken bij de ingang weken als kleine kinderen voor José. Wat een knipoog al niet kan doen. Vastberaden stapten we achter haar aan. Maar toen sloten de rijen zich. Legitimatie!
Tot zover ons uitgaansavontuur. Terwijl we afdropen, stroomde de kroeg vol met een wagonlading breezersletjes avant la lettre. Onze tijd zou nog wel komen. Als we volwassen waren.

Ik wenk de barman en bestel een biertje. De zoveelste. Schaarsgeklede meisjes paraderen voorbij. Er zitten fraaie exemplaren tussen. Ik houd mijn buik in en probeer zo nonchalant mogelijk hun blikken te trekken, maar ze banjeren stuurs voorbij. Barstjes in mijn gelaat markeren de volwassenheid. Net als de voetbalpotjes die ik afwerk in de onderste regionen van het amateurvoetbal en de kantoorbaan van negen tot vijf.
Het verleden schudt de toekomst de hand en wenst hem succes. ‘Tijd genoeg jongen’, roept hij hem na. De toekomst lacht schamper en draait zijn rug naar me toe.

Was ik nog maar kind.