Van de Phone House naar huis

“Stel, het is twaalf uur. Je hebt nog drie presentaties af te maken, allemaal vóór één uur, en je zit tot je nek in het werk. Ik kom aanlopen met het nieuws dat ik over een kwartier een presentatie nodig heb voor een vergadering, anders kom ik ontzettend in de problemen. Wat doe je?”
“Kan ik iets verschuiven of aan iemand anders geven?”
“Nee.”
“Ehh...” Ik dacht lang na. De yup die tegenover me zat, had zijn huiswerk goed gedaan en dwong mij tot een soort Salomonsoordeel waarvan ik geen idee had wat de uitkomst zou moeten zijn.
“Je hebt geen idee?”
“Nou, ik zou jou waarschijnlijk vertellen dat je m'n rug op kan omdat ik meer te doen heb.”
“Okee.” De in pak gestoken ex-hockeyer met een waarschijnlijke voorliefde voor studentenverenigingen en zuipen met corpsballen knikte kort en krabbelde wat op zijn blaadje.

Ik was via mijn uitzendbureau naar de Phone House in Noord-Amersfoort gestuurd. De bussen reden niet vanwege de stakingen, de treinen hadden seinstoring en ik had een fiets, maar geen kaart. Na drie kwartier dolend door Amersfoort de weg gezocht te hebben, was ik in het pand aan de snelweg aangekomen. Het ligt in Vathorst, bij de Ikea, en om er te komen moet je zeker 10 kilometer urban jungle doorploegen. Ik solliciteerde naar een functie waarvan ik de functie-eisen niet eens begreep. Het was mijn eerste er toe doende sollicitatie -ik tel supermarkten niet mee-, en vragen als “maar dat processtructuren begeleiden, hoe moet dat, en wat voor processen dan?” werden me niet in dank af genomen.

De yup bedankte me vriendelijk voor de moeite, zei dat hij wel “via Adecco zou laten melden wat hij en zijn collega's vonden”, waarna ik wist dat ik niet aangenomen zou worden, en werkte me het pand uit. Dinsdagmiddag, vijf uur, een felle middagzon en 20 kilometer te fietsen. Voor mensen die onbekend in Amersfoort zijn, is het handig haar infrastructuur uitgelegd te krijgen. De stad was tot de sixties een leuk plaatsje met 50.000 inwoners. Een pittoreske binnenstad met een station. Toen besloot de regering haar aan te wijzen als 'groeigemeente', waarbij zo'n beetje alle dorpjes richting het noorden opgeslokt werden. Woonwijken ter grootte van halve steden worden nog steeds in ijzingwekkend tempo neergekwakt.

Voor het autoverkeer heeft Amersfoort natuurlijk twee grote snelwegen aan de oost- en zuidkant liggen, alsmede een aantal brede wegen, waaronder de dertig jaar oude stadsring, in de stad zelf. Hoe verder je noordelijk gaat, hoe moeilijker het is om je te oriënteren: tientallen vierkante kilometers stad, ingericht als woonwijk, zonder rechte stratenpatronen, zonder duidelijke bewegwijzering. Oftewel: voor een Amersfoort niet op z'n duim kennende fietser is het een ware hel om van of naar welke buitenwijk dan ook te komen. Amersfoort heeft wel gedacht aan haar fietsende inwoners, en een netwerk van ellenlange, bochtige, elkaar kruisende fietspaden aangelegd, die tussen laatste restjes (kunstmatige) natuur, woonwijken en sportparken door slingeren. Ook hier ontbreken bordjes of wegwijs-paddenstoelen.

Van de Phone House naar huis, dus. Ik oriënteerde me op de zon en reed naar het zuiden over een van de fietspaden. Ik fietste snel, en kwam zodoende in een flauwe bocht bijna in botsing met een bejaarde vrouw. Ik verontschuldigde me, waarna ze vroeg of ik wist welke kant het station op was. Ik maakte een geintje over het ontbreken van bordjes, zij zei dat ik maar wethouder moest worden zodat er wel bordjes stonden, ik moest lachen en zei dat ze wel achter me aan kon fietsen. Het station zou slechts een kleine omweg zijn, en ik had toch verder geen verplichtingen. Het ouwetje, eentje van de nog vitale soort, was vanuit Gouda met een vriendin naar Amersfoort gekomen om een fietstocht te ondernemen naar Spakenburg, alwaar ze hartelijk hadden gelachen om de klederdracht.

Vanaf winkelcentrum Schothorst wist ik waar ik was. We fietsten richting stadsring, en fietsten daar rechtdoor, het oude centrum in. Ik kwam erachter dat de bejaardenclub niet bestond uit één of twee, maar uit maarliefst ácht als eendjes achter me aan zwermende ouwetjes. Ze hadden fietsen gehuurd en konden de weg niet vinden. Ik raakte aan de praat met de voorste van het stel en ratelde over alle zin en onzin die ik over Amersfoort wist. Hoe het was gegroeid, wat voor kerken er stonden, hoe er zoveel kansenwijken konden ontstaan. We kwamen aan bij de weg die om het oude centrum en de grachten heen is gelegd, en ik vroeg of de groep de toeristische route naar het station wilde hebben. Ja, natuurlijk, zeiden ze, en zo fietsten we dwars langs de honderden meters middeleeuwse stadsmuur, de Lange Jan, de Kamperbinnen- en Koppelpoort. De helft van wat ik erover vertelde, nu half schreeuwend om me hoorbaar te maken aan mijn achttallige gevolg, verzon ik ter plekke.

Maar ik had er zin in. “Is dat soms een klooster geweest?” vroeg er één. “Nee, dat was vroeger een katholiek gymnasium”, verzon ik. “Waarom is er geen kerk meer bij de toren?” “Die is per ongeluk opgeblazen in het rampjaar 1672”, wat op het verzonnen jaartal na klopte. Zo gaf ik, geheel vrijblijvend, na een middag vastgezeten te hebben op Utrecht Centraal en een volledig mislukt sollicitatiegesprek, de dametjes hun tour door de binnenstad. Ze vonden het prachtig, en elke keer als ik over mijn schouder keek en mijn acht leerlingetjes met een gezamenlijke leeftijd van zeker 500 jaar als trouwe hondjes in een sliertje achter me aan zag drommen, glimlachte ik breed. Dit was léuk!

Na een half uur fietsen kwamen we aan op het station. De bejaarden complimenteerden me met mijn schijnbaar enorme kennis van Amersfoort, mijn hulpvaardigheid en het feit dat aardige jeugd blijkbaar nog bestaat. Ik begreep dat ik al hun op de media gebaseerde vooroordelen had doorbroken, en ze nog zeker voor een week van verhalen had voorzien. Ze zouden bij terugkomst het hele bejaardenhuis vertellen van die aardige jongeman die ze door die grote onbekende stad had geloodst. We praatten nog kort na, waarbij één van de bejaarden haar portefeuille trok en me “acht euro, één van elk van ons voor je geweldige service” in mijn handen drukte. “Ik zou het eigenlijk weigeren, maar student zijnde kan ik het natuurlijk wel gebruiken.” Dat was niet gelogen, ik moest nog twee dagen wachten op de stufi en had geen cent meer. Acht euro is twee pakjes sigaretten.

“Koop er maar een biertje van”, glimlachten de dametjes. De zon scheen vriendelijk op het nog steeds drukke station. De wind waaide zachtjes en tevreden kijkende mensen fietsten voorbij in het late middaglicht. Ik klemde de vier twee euro-stukken in mijn linkerhand, zei nog eenmaal gedag en verliet het roedel gepensioneerden. Nog tien kilometer te gaan, wegens treinstoringen een tentamen gemist, een op eigen initiatief bezochte sollicitatie verprutst en een goede daad verricht voor ruwweg 15 euro per uur. Ik stopte mijn mp3 in mijn oren en liet Willie Nelson míj de weg wijzen. Een flauw glimlachje verscheen op mijn gezicht. Ik stak een sigaretje op, haalde voorzover mijn rokerslongen het me toelieten diep adem en zong, voor het eerst in weken volledig gelukkig, mee.