De Nederlandse Maffia

Ik heb zeker geen pro-criminele houding, al zeg ik het zelf. Of het nou gaat om het ontvreemden van matten of matten met vreemden, ik hou er gewoon niet van. Nergens voor nodig. De wereld zou een stuk gezelliger zijn als je ’s avonds laat niet op je hoede hoeft te zijn en nooit je huis, schuur of fiets op slot hoeft te doen. Maar goed; genoeg moreel gewauwel voor de vroege ochtend.

Er is namelijk een gemene boevenbende waar ik wel altijd respect voor had. Ik noem het de Nederlandse Maffia. Misschien is dat iets teveel eer voor het stelletje ongeregeld -qua organisatie kunnen ze nog heel wat leren van de Camorra, Cosa Nostra of Ndrangheta- maar toch is half Nederland voor hen bevreesd. Niet in de laatste plaats vanwege hun vervaarlijke uiterlijk en onvoorspelbare gedrag.
Ik prikte wel door dat uiterlijk heen. En dat gedrag, ach. Natuurlijk gebeurden er genoeg dingen die het daglicht niet konden verdragen, maar zolang ze mij er niet mee lastig vielen, liet ik ze begaan. Ze regelden hun louche zaakjes niet in mijn beschermde omgeving, maar in duistere achterafsteegjes, verlaten schuurtjes of in ondoordringbaar bosrijk gebied.

Eén van de redenen voor mijn lasser-faire mentaliteit omtrent deze criminele organisatie was de keuze van hun slachtoffers. Deze liepen uiteen van vervelende snuiters tot parasiterend gespuis of zelfs zwaardere jongens, maar waren nooit geheel onschuldig. Wie zich op het glibberige pad van de criminaliteit begeeft, weet nou eenmaal dat hij verstrikt kan raken in een web vol intriges en afrekeningen. Wie slecht doet, slecht ontmoet, zegmaar.
Daarnaast pleitte voor de Nederlandse Maffia dat ze geen actieve roversbende vormden. Rustig afwachten was het credo. De onoplettende slachtoffers zouden vanzelf wel in de val lopen. Eigen schuld dikke bult. Diegenen die uiteindelijk in die val liepen, hebben het echter geweten ook. Een langzame pijnlijke dood was het handelsmerk van de potige penose. Uiterst koelbloedig en doeltreffend. Vangen, laten creperen en toeslaan wanneer alle krachten uit het gewonde lijf waren weggevloeid. Maar nogmaals, de lugubere afrekeningen vonden altijd plaats in het holst van de nacht, weg van mijn bewoonde wereld, dus ik maakte me er niet druk om. Ik mocht ze eigenlijk wel.

Tot deze maand. Hun houding ten opzichte van onschuldige burgers als ik, lijkt te zijn omgeslagen als een blad aan een boom. Alle soorten en maten van het boeventuig hebben zich georganiseerd en verzameld in mijn achtertuin. Honderden, zo niet duizenden onderkruipsels spannen een veelvoud aan flinterdunne draadjes, die mij overvallen als een dief in de nacht.
Vooral in het pikdonker zijn de vijf meter naar het fietsenschuurtje een helletocht waar je u tegen zegt. En dat is nog maar het begin. De rest van de dag loop ik met de relikwieën op mijn gezicht, kriebelend en plakkend als een gek. De toch al niet optimale verstandhouding met mijn haardos wordt er niet beter op, aangezien ik urenlang aan het plukken ben om alle kleeftroep van mijn hoofd te verwijderen.
Van het respect is niets meer over. Gedaald tot het nulpunt sinds ik iedere dag met open ogen in hun val loop. Verstrikt in het web van die klerelijers. Ik word er spinnijdig van. Laat ze teruggaan naar waar ze horen. De duistere achterbuurten, de krochten van moeder aarde, desnoods naar de verdoemenis, maar laat mij met rust. Want zoals mijn oma altijd al zei: Een spin in de morgen brengt kommer en zorgen.