Wegens omstandigheden gesloten

Steeds vaker viel het op. Steeds duidelijker waren de symptomen. De artsen waren er al over uit. Een, twee maanden hooguit. Langer zou het niet gaan duren. De mensen om hem heen kwamen vaker, al werd de duur van hun bezoekjes alsmaar korter. Soms werd er niet eens meer gesproken. Meer een soort van stilzwijgend samenzijn.
In je achterhoofd speelt continu de gedachte dat dit wel eens de laatste keer zou kunnen zijn. En bij ieder afscheid pakte ik hem dan ook stevig beet, vechtend tegen mijn prikkende ogen. Want wij mannen huilen niet. Zelfs nu niet.
In zijn achterhoofd was het allemaal begonnen. Een paar maanden geleden. Voor een routine-onderzoek was hij voor het eerst in jaren weer eens naar de dokter gegaan. "Ik zal me wel helemaal opnieuw voor moeten stellen," had hij nog gekscherend gezegd. Daarna was het allemaal razendsnel gegaan. Het telefoontje, de uitslag en het ongeloof. Alsof de wetenschap dat hij ziek was het proces alleen maar versnelde. En hoe hij ook vocht, het had geen zin.
De grote en sterke man van weleer veranderde in een tijdsbestek van slechts weken in een grauwe en vermagerde karikatuur van zichzelf. Toch bleef vooral mijn moeder moedig. Alsof het woord er van afgeleid is. Dapper tot in zijn laatste uren bleef ze voor hem zorgen. Bleef ze hem geruststellen en kreeg ik meer dan eens de indruk dat ze eigenlijk stiekem dacht dat het allemaal nog wel goed zou komen. En nu moet ze verder. In haar eentje. Oké, ze heeft ons, ze heeft haar vrienden en ze heeft de hond. Maar toch is het alleen. Voor de eerste keer zal ze straks alleen zijn in dat grote huis. Moet ze alleen gaan slapen en alleen weer opstaan. Ik ril bij de gedachte.
Zijn laatste dagen ben ik maar thuisgebleven. Hoewel het niet mijn ouderlijk huis is had ik toch sterk de behoefte daar te zijn. Het aparte is dat tijdens zo'n droevige tijd mensen alleen maar sterker naar elkaar toe trekken. Al jaren leiden we allemaal ons eigen leven. Al jaren zien we elkaar alleen nog op verjaardagen en reünies. Maar nu zijn we ineens allemaal weer kinderen. Allemaal weer thuis. Alleen de rollen zijn omgedraaid.
De avond na zijn overlijden zat ik in zijn stoel. Onbewust eigenlijk. Want zonder enige neiging tot symboliek was ik er gaan zitten en zapte wat op televisie. Mijn moeder zat aan tafel. Haar handen voor haar gezicht gevouwen. Mijn zussen ernaast. Het lege bed stond nog in de kamer. Wanneer ruim je zoiets eigenlijk op? Ik herinner me een brief die ik van hem kreeg voor mijn éénentwintigste verjaardag. 'Officieel volwassen' stond erboven. Hij beschreef in die brief heel prozaïsch hoe de schaduw achter hem steeds langer werd en dat ik vooral moest genieten van het leven. Het kon immers zomaar voorbij zijn. En nu was zijn schaduw op. Zijn licht was uit.
Ik moet steeds maar denken aan die scène uit 'The Green Mile'. Die scène waarbij een grote donkere man een doodzieke vrouw letterlijk nieuw leven inblaast en tegelijkertijd haar zieke bacillen bij haar wegneemt. Dat beeld blijft maar op mijn netvlies steken.
Als een automaat leef ik door. Als een automaat sta ik 's ochtends op, eet ik mijn brood en ga ik naar mijn werk. Om dit vervolgens de dag erna gewoon weer te herhalen. Het lijkt wel een film. Alleen dit keer geen grote donkere man die de pijn weg komt nemen. Mensen vragen hoe het met me gaat. Of ze iets voor me kunnen doen. En dat ik altijd bij ze terecht kan voor een troostende schouder en een luisterend oor. Maar praten wil ik niet. Praten kan ik niet. Sterker nog, meer dan ooit begrijp ik de term 'Wegens omstandigheden gesloten'.