Robby en de voorspelling




Zachtjes snikte Robby voor zich uit. Twee rozen had hij geplaatst, daar tussenin de steen met het grafschrift. Zelfs nu kon hij zich nog steeds niet voorstellen dat Tamara weg was, nooit meer terug zou komen. Schuin achter hem stond Methusalem. Ook hij had het moeilijk. Starend keek hij in de verte, over de heuvels. Waarschijnlijk dacht hij aan allen, allen die hij al had verloren in zijn lange leven. Hij was er al wel aan gewend geraakt. Hij wist dat het voorspeld was, maar het plotselinge, het gruwelijke had hem toch overvallen. Langzaam liep hij naar Robby en sloeg zijn arm om zijn schouder.

'Treur mijn jongen, heb verdriet voor een week en dan zal alles je duidelijk worden.'
Robby keek naar achter, in zijn wanhopige ogen stonden brandende tranen.
'Ik wil dit niet, Methusalem, wat jullie ook in gedachten hebben, ik kan het niet. Zie wat dit alles met me gedaan heeft, ik zelfs een beer vermoord. Allemaal om die stomme voorspelling!'
'Heb vertrouwen Robby, heb vertrouwen.' En met die zin liet hij hem alleen. Robby zakte door zijn knieën en weende op het graf van zijn hartsvriendin en geliefde. De vogelen zongen hun klaagliederen in de wilgen, maar dat was ook het enige geluid wat er te horen was. Het normaal altijd levendige bos hield zich stil. Alsof het wist dat zij één van de laatste zuivere zielen was verloren.

In de daaropvolgende week maakte Robby lange wandelingen. Kon hij eerst enkel verdriet hebben, na een paar dagen begon hij zich meer en meer bezig te houden met de onduidelijke taak die hem in het verschiet lag. De bruine beren gemeenschap, opgebouwd in de honderden jaren na hun verbanning uit het Teddyterritorium was groot geworden. Er werd gebouwd. Wanneer Robby in de buurt kwam hoorde hij de hamers kloppen, de bijlen slaan. De ijzeren klanken van de smidse waren tot ver in de omtrek te horen. Er werd oorlogstuig gebouwd, maar bovenal haat. Haat tegen de blanken en de voorbije geschiedenis. Zijn taak lag hierin verborgen, dat wist hij zeker, maar in wat voor vorm? Moest hij de blanken beschermen tegen de bruinen, moest hij ze verzoenen, of moest hij misschien de bruinen leiden? Door de struiken zag hij in de verte de trainingsvelden van de bruinen. Tot op het bot moesten ze gaan, kleine, grote, vrouwen, mannen, kinderen en bejaarden. Iedereen kreeg een zware en gedegen training in alle vormen van vechten. Zelf wist Robby daar maar zeer weinig vanaf. Het imperium kende geen denkbare vijanden en daarom nauwelijks een gestructureerd leger of iets wat daar op leek. De bruinen hadden in deze paar honderd jaar kennelijk niet stilgezeten en vertoonden sterke staaltjes vechtkunst. In het midden waren twee beren van nog niet eens 20 jaar aan het oefenen met de lange lans. Ademloos bekeek Robby hun techniek, hun souplesse, hun snelheid maar ook hun geduld. Soms stonden ze wel tien minuten tegenover elkaar. Peilend, wachtend, vechtend met hun ogen. De minste onoplettendheid van de tegenstander zou de ander dat voordeel geven, welke hij zou gebruiken voor een genadeloze afstraffing. Soms was de ongelukkige na afloop van het gevecht niet eens meer in staat om op te staan. Mededogen leken de bruine beren niet met elkaar te hebben. Verderop was men aan het zwaard vechten, weer een stuk verder werd geoefend met pijl en boog, daartussen door was een hindernisbaan, waar de bruinen behendig de hoogte in klommen, met lianen van boom naar boom zwaaiden en met een paar salto's boven op kussens sprongen die sprekend leken op blanke beren. Het was Robby wel duidelijk dat deze beren niet aan het trainen waren met defensieve bedoelingen. Behoedzaam liep hij weg en dankte in stilte Tamara nogmaals voor het redden van zijn leven.

Bij de hut aangekomen was Methusalem voor het avondmaal aan het zorgen. Robby zag hem vreemdsoortige paddestoelen gebruiken, maar zijn hoofd stond er niet naar om het te vragen. Moedeloos lepelde hij van zijn soep en viel bijna direct in slaap. Het laatste wat hij hoorde was Methusalem zijn stem. Vaag en ver weg.
'Slaap, mijn jongen, vannacht wordt alles duidelijk.'

Robby deed zijn ogen open. Hij stond aan een rivier, welke zich bulderend een weg zocht door het rotsachtige landschap. De hemel was fel rood gekleurd met strepen geel en blauw. In de verte stond een eenzame boom waarbij hij vaag de omtrekken van een teddy zag. De zon scheen echter te fel in zijn ogen om goed te kunnen onderscheiden wie het was. Niet wetend wat anders te doen, liep hij er naar toe. De wilde rivier zorgde voor een wasem zodat hij pas heel laat zag wie het was die onder de boom stond.
'TAMARA!!' Hij rende naar haar toe en greep haar vast, omhelsde haar met de stevigste knuffel die hij in huis had. Gelaten en met een glimlach liet ze het toe. Ze streelde haar pootje over zijn oren, over zijn wang, over zijn ogen, die inmiddels gevuld waren met tranen.
'Tamara, zeg me dat ik niet droom.'
'Dromen is een verkeerd woord, Robby. Je bevindt je in de astrale wereld. Ik heb ervoor gezorgd dat je hier kwam, zodat ik je eindelijk kan vertellen wat de voorspelling inhoudt.'
'Dus hierna zie ik je nooit meer?'
'Niet in deze manifestatie, maar ik zal altijd bij je zijn, over je waken als je slaapt. Wanneer je de bladeren hoort ritselen op een windstille dag, weet dan dat ik het ben, die het pad voor je vrij maakt. Dat is mijn taak. En jouw taak is het volgende.'

Tamara boog zich voorover, en fluisterde in zijn oor...

'WAT?!!'