Politieke verlamming bedreigt economie Italië

De crisis in Italië wordt gevoed door de angst dat het land niet meer aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Zover is het nog niet gekomen, maar de hoge Italiaanse staatsschuld neemt de vrees van investeerders niet weg.

Italië staat zijn eigen economische herstel in de weg met hoge loonkosten, ambtenarensalarissen en belastingen, lage productiviteit, een verstikkende bureaucratie en een onderwijssysteem dat in vergelijking met andere rijke landen een van de laagste aantallen afgestudeerden aflevert.

De economie komt maar niet op gang, omdat grote groepen met name jonge mensen door de strenge arbeidswetgeving en het falende onderwijssysteem geen goedbetaalde banen kunnen vinden, waardoor de productiviteit achterblijft.

Oudere werknemers genieten ontslagbescherming en krijgen, als zij toch de zak krijgen, een ruime ontslagvergoeding mee. Starters daarentegen beginnen met een laag salaris en krijgen tijdelijke contracten, wat betekent dat ze ook weer makkelijk ontslagen kunnen worden.

Een universitaire opleiding duurt vaak jaren langer dan in andere landen. Dit schrikt zodanig af, dat slechts twintig procent van de Italianen tussen de 25 en 34 jaar oud een universitair diploma heeft. Afgestudeerde advocaten beginnen doorgaans als trainee en krijgen vaak geen loon.

De bureaucratie in Italië is berucht. Het land staat 87e op een lijst van de Wereldbank van landen waarmee het goed zakendoen is en 158e wanneer het gaat om het oplossen van een zakenconflict. Het duurt gemiddeld 1210 dagen voor een rechtbank in Rome tot een uitspraak komt. Bedrijven betalen meer dan 68 procent belasting over hun winsten, tegen 42 in andere welvarende landen.

De vooruitzichten op verandering zijn somber. Door het versnipperde karakter van de Italiaanse partijpolitiek hangt gedegen bestuur af van coalities. Desalniettemin is Italië in staat veranderingen door te voeren als de situatie daar echt om vraagt. Dat heeft het verleden uitgewezen.

Begin jaren negentig liep Italië door zijn hoge begrotingstekort het risico uitgesloten te worden van deelname aan de euro. De regering bleek toen plotseling in staat de tekorten terug te dringen. Er werd gesnoeid in de pensioenen en de belastingen gingen omhoog. Staatsondernemingen werden geprivatiseerd om de schuldenlast verder te verkleinen, waarna het land in 1999 aansloot bij de eurozone.

Eenmaal in de eurozone werd het land door de sterke munt beschermd tegen marktspeculaties. Kredietverstrekkers waren bereid Italië geld te lenen tegen een rente die slechts een fractie hoger was dan voor een economisch stabiel land als Duitsland. Hierdoor kon het land zijn schuldenlast met gemak dragen en nam de druk om te hervormen af.

Na het uitbreken van de kredietcrisis in 2008 namen investeerders minder risico, maar Italië bleef gevrijwaard van de noodfondsen die zwakkere landen als Griekenland, Ierland en Portugal nodig hadden. Het keerpunt kwam in juli, toen de Europese Unie besloot dat houders van Griekse obligaties niet de volle honderd procent van hun investeringen zouden terugkrijgen.

Om zich tegen de risico's in te dekken eisten kredietverstrekkers meer rente, ook van Italië. De rente op Italiaanse obligaties steeg al vlug naar vijf procent, en daarna naar zes procent. Deze week bereikte de rente met 6,73 procent een recordhoogte.

Het grootste probleem is dat regeringen een 'kortetermijnvisie' hebben, aldus Tito Michele Boeri, econoom van de Milanese Bocconi Universiteit. "Ze zien het voordeel niet van hervormingen, omdat het effect pas jaren later duidelijk wordt." Die tijd heeft Italië nu niet meer.