Het manuscript (8)

Het vorige deel lees je hier

‘Nou,’ zuchtte Jack met een opvallend hoge stem, ‘je eerste opdracht. Komt het toch nog allemaal goed, schat.’ Ik keek hem ongelovig aan. In mij buitelden gedachten en gevoelens over elkaar heen. Kende ik een René? En hoe wist hij mijn naam? Die laatste vraag stelde ik mezelf hardop.
‘Die zit toch gewoon in je bedrijfsnaam’, reageerde Jack bijna spottend.
‘Pom-ti-dom? Dan ben je een knappe vent als je daar een eigennaam uit haalt’, ketste ik terug.
‘En ik ben er nog niet eens mee naar buiten getreden, heb nog geen website of niets. Niet eens visitekaartjes!’
Jack leek zijn rust hervonden te hebben.
‘Dan heeft ie het gewoon uit het register van de Kamer van Koophandel.’
Hij leunde over mijn schouder om het titelblad te lezen.
‘Eigen schuld, door René’, las hij voor.
‘Nou, dat klinkt al spannend, vind je niet?’
Ik was verbijsterd door zijn luchthartigheid. Zag hij dan niet wat ik zag?

Met een kus in mijn nek haalde hij me uit mijn concentratie. ‘Ik ga squashen, ben voor het eten terug’, hoorde ik hem zeggen. Er kon van mijn kant alleen een flauw zwaaihandje vanaf.
Van het manuscript had ik nog niet meer gezien dan het titelblad en het begeleidende kaartje. Ik bestudeerde het keer op keer, alsof iedere letter, iedere pennenstreek het antwoord kon bevatten op de vragen die in mijn hoofd rond zongen. Wie was deze geheimzinnige manuscriptschrijver en waarom had hij iedere vorm van contact van mijn kant onmogelijk gemaakt? Ik besloot alle middelen die tot mijn beschikking stonden in te zetten en vertrok met het pak papier onder mijn arm naar mijn werkkamer, vastbesloten om pas kennis te nemen van de inhoud als ik de afzender achterhaald had. Achter mijn computer sloeg de paniek pas echt toe. De zoekopdracht ‘René schrijver’ leverde meer dan 400.000 resultaten op. Waar moest ik beginnen? LinkedIn, schoot me te binnen. Tussen mijn 261 contacten zou best een René kunnen zitten. Een klant uit het verleden, een zakenrelatie van het bureau waar ik net afscheid van genomen had. Het zou best kunnen dat Cecile iets losgelaten had. Ik ademde met kracht uit en voelde de druk op mijn hoofd afnemen. Het was een telefoontje waard.

‘Heej muts! Wazzup?’ riep Cecile door de telefoon. Het was haar standaard begroeting. Normaal gesproken was ik wel te vinden voor een gevatte inhaker, maar ik was niet op mijn snedigst vandaag. Ik hoefde het haar niet eens te vertellen.
‘Wat is er, mutsie? Gaat ’t niet lekker? Mis je Van Zet? Of zijn sletje? Nee, je mist mij hè?’
Ik liet wat gehinnik horen dat voor een lach door moest gaan.
‘Nou, voor de draad ermee, juffie. Spit it out’, drong Cecile aan.
Ik had Cecile al vaak in vertrouwen genomen, meestal over werkgerelateerde zaken, en dat vertrouwen had ze nooit beschaamd, voor zover ik wist. Maar iets weerhield me ervan om het manuscript ter sprake te brengen.
‘Die marketingmanager van dat leasebedrijf waar wij toen die abriposters voor gemaakt hebben, heette die niet René?’ verzon ik. Even hield ik mijn adem in.
‘Goh, daar vraag je me wat. Je weet hoe goed ik ben met namen, hè? René… Zou best kunnen. Waarom vraag je dat eigenlijk? Heeft ie contact met je gezocht?’
‘Ja’, zei ik, blij met de handreiking die Cecile me gaf. ‘Er lag een briefje in de bus, of ik ‘m even wilde bellen, maar die lul is vergeten zijn telefoonnummer erbij te zetten.’
‘Nou  ja zeg, wat attent weer allemaal!’ reageerde Cecile. ‘Ik weet het eerlijk gezegd niet. Als ik maandag op kantoor ben, zal ik even voor je kijken, goed?’
‘Je bent een schat’, zei ik, zoals ze van mij gewend was. ‘Ik weet trouwens niet zeker of hij ’t is geweest, hoor. Kan net zo goed van een andere klant zijn geweest.’
‘Ik pluis ’t wel even uit, maandag. Cecile P.I. to the rescue’, riep ze jolig.
‘Maar nu ga ik je hangen, mutsie, ik sta in de kroeg en m’n intoxicatielevel moet nodig wat opgekrikt worden. Laaaterzzzz.’
Toen ik mijn telefoon neerlegde, voelde ik vooral opluchting. Opluchting omdat Cecile’s zintuigen kennelijk genoeg aan scherpte ingeleverd hadden om door mijn verzinsels heen te prikken. Dat zou maandag wel anders zijn, wist ik, maar tegen die tijd had ik vast een oplossing bedacht.

Ik wist me geen raad met de stapel papier naast mijn toetsenbord.  Het was de bedoeling om hem totaal te negeren, maar de woorden op het titelblad bleven mijn aandacht vangen. ‘Eigen schuld’, las ik. En nog een keer en nog een keer. ‘Eigen schuld’, ‘Eigen schuld’, ‘Eigen schuld’, alsof die woorden voor mij bedoeld waren. Het leek wel alsof de letters groter werden elke keer dat ik ze las. Het leek alsof ze gloeiden. Uiteindelijk nam ik de hele stapel en smeet hem in één klap in de nieuwe, nog ongebruikte prullenmand onder mijn bureau. Ik maakte mezelf wijs dat ik me niet op de hak zou laten nemen door één of andere gek die niet eens het fatsoen had om zich behoorlijk aan me voor te stellen. Maar het bracht me geen rust. Toen Jack me na het eten vroeg of ik al begonnen was aan mijn opdracht, besloot ik mijn mening bij te stellen. Cecile zou me tenslotte gaan bellen over wie René was of kon zijn. Dan kon ik maar beter voorbereid zijn. Tijdens De Wereld Draait Door sloop ik naar boven en haalde het manuscript in kleine stapeltjes onder mijn bureau vandaan.