Kutknutten

Als ik geloofde dat er een god was, dan zou ik zeggen dat Hij – of Zij – een bedoeling had met alles wat leeft. Dat ieder levend wezen op deez’ aarde een bedoeling heeft en dat Zijn – of Haar – creatie niet in twijfel getrokken mag worden. Helaas, voor mij gaat dit verhaal niet op en ergens is dat jammer. Het zou alles zoveel makkelijker maken, maar dat even terzijde. Nee, je zal mij eerder horen zeggen dat de natuur ingenieus in elkaar zit en dat elk organisme een functie heeft. Rationeel gezien vind ik dat ook echt, vanachter mijn laptopje ergens in Nederland, maar er zijn organismen bij die mijn geloof in die stelling nog weleens doen wankelen.

Veel van die organismen vallen toevalligerwijs in de categorie insecten. Het is niets persoonlijks, maar ik level gewoon niet goed met zespotigen. Weinig empathie mee. Lieveheersbeestjes appelleren nog wel enigszins aan mijn vrouwelijke schattigheidsherkenningsmeganisme en hommels doen me op een melancholische manier aan André Hazes denken, maar dan heb je het ook wel gehad qua meevoelendheid voor insectenfamilies.  En ik weet wel dat ze van nut zijn als in bloemetjes en bijtjes en zo, maar ook dat verhaal gaat niet voor allemaal op. Neem nou de vlieg; wat dóet zo’n beest nou eigenlijk heel de dag behalve paarden en mensen vervelen en heel veel babyvliegjes maken in onze vuilniszakken? Of zijn vileine neef de mug, verantwoordelijk voor heel veel ziekteleed en slapeloze nachten die niets met erotiek te maken hebben. Maar er is er één die de kroon spant, onbekend en zeker onbemind: de knut.

Als je nu schokschouderend je wenkbrauwen optrekt, behoor je waarschijnlijk tot de groep gezegenden die óf aan wijlen het schattige ijsbeertje denkt óf geen idee heeft waar ik het over heb. In dat geval: gefeliciteerd. Want geloof me, gebeten is weten en bijten doen ze, die knutkrengen. Het zijn piepkleine rotzakjes, een muggensoort, al worden ze ook wel zandvliegjes genoemd, die graag in waterrijke gebieden én in je haar vertoeven waar ze gulzig zorgen voor veel jeukende kopzorg. En waarom? God mag ’t weten, ik niet.

Ik schrijf deze column in mijn vakantiestek aan het water ergens midden in Nederland. Binnen, ondanks het mooie weer en dankzij de knut en zijn miljoenen nazaten. Dat vliegt en dat steekt en dat doet maar in een bijna onzichtbare hinderlaag die niets anders brengt dan bulten en wild armgezwaai.  En waarom? God mag het weten, maar liever had ik dat Moeder Natuur er een verklaring voor had. Ik en medeslachtoffers hebben die in ieder geval niet. Maar over één ding zijn we het wel eens: dat de knut een medeklinker te veel heeft.