Bruxelles/Brussel

Sinds ik via de trailer van Assassin’s Creed: Revelations de fantastische artiest Woodkid heb leren kennen, luisterde ik de nummers van de door hem uitgebrachte EP plat. De 27-jarige Fransman bezingt met wonderlijk accent in poëtische teksten zijn liefde voor Brooklyn en Baltimore, begeleid door ferm blazend koper, ritmische drums en veelzijdig bespeeld keyboard. Toen hij via Facebook aankondigde een tour te starten in oktober, beginnend in Brussel, had ik voor ik het wist twee kaartjes aangeschaft. Het idee was om een vriend of vriendin, wellicht een broer of zus mee te nemen.

En bij een idee bleef het. Daar niemand tijd had of Woodkid voldoende kende of waardeerde om een treinkaartje te kopen, moest ik noodgedwongen alleen naar het concert. Omdat ik nog nooit het buitenland in was geweest in mijn eentje en überhaupt pas een handvol keren alleen iets cultureels had ondernomen, me daarbij altijd enigszins einzelgängerig voelende, had ik er aanvankelijk helemaal geen zin in. Ook het ei van een zwelling op mijn linkerenkel belette mijn feestvreugde behoorlijk. Ik kocht op aanraden van de lief luisterende mevrouw van Etos een tube Arniflor, smeerde het er dik als Nutella op en stapte op de trein.

Twee uur en drie kwartier later stapte ik uit op Brussel Centraal. Brussel, ooit gekozen om hoofdstad van de EU te worden omdat België werd gezien als een schoolvoorbeeld voor de hele unie, waar verschillende culturen en talen vreedzaam in een land leefden; dat het land vijftig jaar na dato even politiek verdeeld als onbestuurbaar lijkt te zijn geworden als haar Europese uitvergroting, is wonderlijk ironisch. Brussel, waar ik geen hoge pet van op had omdat ik de stad door velen omschreven had horen worden als een ‘lelijke’ ‘staal- en betonstad’, vol ‘onwillige Francofonen’ met een ‘wanstaltig gebrek aan historisch besef’.

Meer bezijden de waarheid hadden die oordelen niet kunnen zijn, wat mij betreft. Ik was feitelijk na tien minuten lopen al verkocht, toen ik de locatie van het concert zag liggen. De ‘Botanique/Kruidtuin’ is een prachtige neoclassicistische kas, grenzend aan een magnifiek stadspark dat aan alle zijden omringd wordt door de wolkenkrabbers van het moderne Brusselse grootkapitaal. Bij de ingang stond iemand met een kaartje dat hij niet zou gebruiken. Ik gaf hem mijn extra kaartje en wenste hem in mijn onvolprezen Frans succes bij het verkopen ervan. Ik bleek niet de enige Nederlander te zijn die afgereisd was, maar zeker niet de verst reizende fan: buiten rokend sprak ik twee Cyprioten uit Nicosia die puur en alleen voor Woodkid naar België waren afgereisd.

Het concert overtrof mijn verwachtingen ruimschoots. Ik zat op het podium, mijn fotocamera rustend op een omhooggetrokken knie, en registreerde mijn sologeluk zo goed als ik kon voor het nageslacht, zie ook de YouTubelinkjes onderaan de column. Na afloop besprak ik het concert met een paar willekeurige Belgen, om vroeg mijn bed in te duiken in het Jacques Brel-hostel een paar minuten verderop. Ik had besloten twee nachten te blijven, omdat ik dan direct mijn toeristische kunsten op de stad los zou kunnen laten. De volgende dag werd ik rond zeven uur wakker, nuttigde wat gratis ontbijt en liep de binnenplaats van het hostel op, richting de buitendeur. Daar zat een buschauffeur van de Deense touringcar die voor het etablissement stond geparkeerd, een sigaretje te roken.

Hij bood mij er eentje aan en begon direct opgewekt tegen me te praten. Uiteindelijk heb ik met hem, van minderheidsregeringen tot buitenlandbeleid en van straatgevechten tot chauffeursperikelen bijna een uur met hem geconverseerd. Hij bleek karateleraar te zijn en vertelde fascinerende verhalen over ‘de uitzonderingssituaties waarin je karate nodig hebt’. Hij was beretrots op zijn sterleerlinge, de beste van Denemarken, die enkele jaren geleden in Duitsland twee agenten in elkaar geschopt zag worden door een zestal onmensen. Ze rende eropaf, sloeg er twee tegen de muur, trapte een ander een gebroken been, brak de arm van een messentrekker voor-ie het doorhad en belde de Polizei toen het tuig stuk voor stuk kermend van de pijn op de grond lag. Ze werd door de hoofdcommissaris van Berlijn uitgenodigd voor een officieel bedankje en kreeg er achteraf ook nog een beloning van tweeduizend euro voor. Drie van de zes lagen maanden in het ziekenhuis, eentje werd uiteindelijk uitgezet, de messentrekker kon zijn arm nooit meer gebruiken en het aan gruzelementen getrapte been zorgde er effectief voor dat een ander nooit meer zonder hinkje zou kunnen lopen. Vanzelfsprekend zal het verhaal hier en daar enigszins aangedikt zijn, maar het gesprek was kostelijk en leverde me vijf (!) gratis peuken op.

Ik liep door de miezerregen naar metrostation Botanique/Kruidtuin en vogelde met hulp van een local de automaat uit om een kaartje te kopen. Omdat de Vlaamse overheid gratis kaarten met handige informatie erop verstrekt van elke belangrijke toeristenstad in België, had ik vanaf station Bourse/Beurs een overzichtelijke route door het stadscentrum gepland: van het Beursgebouw langs de Sint Niklaaskerk, richting Grote Markt; daarvandaan langs Manneken Pis richting de St. Kathelijne, waar ik door een overvloed aan tweedehands platenwinkels op de weg erheen overigens niet langs ben gekomen. In de namiddag nam ik na drie keer de verkeerde metro te hebben gepakt eindelijk de goede naar het Atomium. ’s Avonds besloot ik in de magnifieke Koninginnegalerij, een van de oudste en meest luxueuze winkelpassages van de wereld, bioscoop Arenberg te bezoeken, waar ik uit het veld geslagen werd door de aangrijpende film Howl (over het gelijknamige, bijna verboden epos van de sindsdien openlijk homoseksuele Beat-schrijver Allen Ginsberg).

De volgende dag volgde ik ruwweg hetzelfde patroon: van het Koninklijk Paleis langs Beaux-Arts, de Kapellekerk, de Brigittines, de vlooienmarkt op het Vossenplein en het Palais de Justice, uiteindelijk bij het even kolossale als indrukwekkende Europarlement-complex eindigend, door het Leopoldpark naar de in 1905 in het Jubelpark neergezette Triomfboog ter gelegenheid van de 75-jarige onafhankelijkheid van België.  Vanzelfsprekend hebben al deze gebouwen vierdubbele namen – het verplichte Frans en Nederlands, daarnaast meestal Duits en vrijwel altijd ook een toeristisch verantwoorde Engelse, dus houd ik het maar even op de Nederlandse.

Waar Belgen in mijn herinnering eeuwige vitrage voor de ramen hebben hangen en inspiratieloze vierkante huizen bouwen zonder eigen karakter, zo viel Brussel uit de toon vergeleken met Amsterdam – maar dan andersom. Kosten noch moeite zijn gespaard om vanaf de Middeleeuwen al de stad grandeur en allure te geven, met op elke gevel tierelantijntjes, bladgoud en kunstig beeldhouwwerk. In vergelijking met het stadhuis en –museum op de Grote Markt is ‘ons’ Paleis op de Dam niet veel meer dan een boerenschuur. Ook de verschillende kerken die ik van binnen bekeek, waren regelrecht onvergelijkbaar met alles wat ik ooit in Nederland tegenkwam, wellicht op de Dom van Den Bosch na.

Ik was nog nooit zo lang alleen geweest (afgezien van thuis zitten dan). Ook was ik de oplader van m’n mobiel kwijt, dus bleven de normaal 24/7 inzittende oordopjes achterwege. Het was twee dagen lang puur de stad en ik, meer niet. Mijn eigen gedachten, beslommeringen, grapjes, opmerkingen, fluitdeuntjes, met niemand anders te delen dan mijzelf (en de verstoord opkijkende voorbijgangers, die zich ongetwijfeld afvragen of het nu echt nodig is om zo schel Beethovens Vijfde te fluiten bij het Europarlement) en de willekeurige mensen waar ik mee kwam te spreken.

Meer dan welke vakantie ook sprak ik vreemden aan en had ik fantastische gesprekken. Een Chileense Engelsleraar die Amsterdam een mooie stad vond, vond de sfeer (en, for that matter, de constante weeïge wietgeur) helemaal niks. “Amsterdam is a young people’s city.” De Francaise die na een wat mislukte foto van mij voor het Atomium aanbood nog maar een paar foto’s te maken, moest hartelijk lachen om mijn opmerking dat meer foto’s maken me helaas niet noodzakelijkerwijs ook mooier zou maken. En het meest voortreffelijke buitenlandcontact moet wel de Vietnamese jongen zijn, die evenals ik verdwaald en ontredderd zijn weg door het metrosysteem richting Expo ’58 zocht. Hij bleek nog nooit zulke tunnelcomplexen gezien te hebben, nimmer met de metro of tram gereisd te hebben, en pas een paar maanden geleden voor het eerst getreind te hebben. We praatten over Vietnam, waarbij hij compleet verbaasd was dat ik wat steden, dictators en premiers van lieverlee kon opnoemen. “How you knooow!?” “Movies and songs”, zei ik.

Full Metal Jacket, Apocalypse Now, Hamburger Hill, Good Morning Vietnam, Platoon, Deer Hunter, Forrest Gump, Dien Bien Phu falls, Rock Around the Clock, They Ruled the Night and the Night Seemed to Last as Long as Six Weeks on Parris Island, The Only Good Commie Is One That’s Dead, Whoopie, We’re All Gonna Die, Eve of Destruction en Goodbye My Sweetheart, Hello Vietnam;

Ik vermoedde dat die verbazing niet gestoeld was op een gebrek aan kennis over Vietnam, verre van, maar meer aan een soort politieke correctheid waardoor mensen ongetwijfeld zo weinig mogelijk ‘de oorlog’, politiek, censuur of andere gevoelige onderwerpen buiten beschouwing laten.  “You people kicked some American asses.” Met tig miljoen doden, reageerde hij. “Hoe kijk je er eigenlijk tegenaan, dat Vietnam een van de allerlaatste in naam communistische landen is?” Gek genoeg gaf hij hier een bruut eerlijk antwoord: inderdaad waren er nog een stuk of vier over, en zou hij liever vandaag dan morgen de corrupte debielen in de partijtop, die puur aan zichzelf denken en al decennia niet aan de burgers, afgezet en uitgezet zien worden. Eenmaal bij de stop van het Atomium aangekomen schudde ik hem stevig de hand en wenste ik hem veel succes met zijn studie in Duitsland. “Ik word journalist of leraar of kantoorslaaf”, zei ik. “Mijn bestaan zal er waarschijnlijk weinig toe gaan doen. Jij gaat als hartchirurg levens redden.”

In Brussel was ik alleen. Alleen bewonderde ik het werkelijk fenomenale trappenhuis van het stadsmuseum, waar alle wapens van alle ooit beheerste gebieden van Corsica tot Flandria, Geldria tot Frisia en Alsacia tot Zelandia in glas in lood zijn vereeuwigd, ter meerdere eer en glorie van de koning (het museum was ooit zijn residentie in Brussel). Het haast zwarthouten trappenhuis is, hoewel eeuwen avant la lettre, werkelijk Escheriaans te noemen. Zelfs de spinragplafonds stralen een eer en glorie uit, die onze Dildokabouter en Dampenis wel nooit zullen evenaren. Noch de Dom van Utrecht, het Rijks, of welk ander gebouw ook.

Op aanraden van een Brussels meisje bezocht ik op de laatste van mijn twee dagen en nachten in de stad, Le Petit Sablon of Kleine Zavel (enorm, maar klein in vergelijking met andere gotische bouwwerken in Europa). Gebouwd in haast protestant abstract gotische stijl tussen 1400 en 1549, houden in alle richtingen werkelijk iele pilaren enorme glas-in-loodramen op hun plaats. Er lijken met de toen modernste technologieën zoveel mogelijk vierkante meters ramen in het gebouw te zitten, allemaal met vijfhonderd jaar oude tekeningen in alle kleuren van de regenboog. Ik liep de kerk in, ging ergens voorin zitten en was daar, opnieuw, alleen. Het enorme lege gebouw, van buitenaf helder verlicht door het haast alom aanwezige gekleurde glas, was het mooiste dat ik ooit had gezien. Zo onder de indruk dat ik er weemoedig en stil van werd, mijn constante gedachtenstroom afnam tot een groot verwonderen en ontzag, een besef dat eenieder die zegt dat Middeleeuwers idioten waren, zelf idioot is. Ik nam tientallen foto’s vanuit alle mogelijke hoeken en ging weer op mijn plek zitten. Inmiddels was iemand begonnen met het zachtjes bespelen van het orgel.

Net toen ik mijn camera had uitgeklikt en ik licht achterover leunend de magnifieke omgeving haar zendingswerk liet doen, brak de zon door de wolken en straalde een regenboogschakering van 32 miljoen of meer kleuren vanuit alle ramen aan de oostkant van de kerk op de andere kant van het gebouw, waar de zandstenen pilaren in dat prachtige palet van licht geschilderd werden. Uit de hogere ramen zonnestraalden de afbeeldingen haast letterlijk op de muur ertegenover, als een goddelijke diaprojectie. Toen, heel even, wilde ik heimelijk weer christen zijn. Niet om het geloof, maar om heel veel en vaak in dit soort prachtige gebouwen dit soort prachtige ervaringen te kunnen hebben. Momenten die zelfs de grootste kletskous stil laten vallen. Verward gelukkig verliet ik de Zavel en haar mooi nagalmende klanken van licht en geluid om de alledaagse Brusselse realiteit weer te trotseren.

En was ik alleen, maar niet eenzaam. Alleen, maar samen met de herinneringen die alleen ik zal koesteren. Een soort retraite, een klooster in de openlucht. Dat geeft een heel andere vakantie-ervaring, die zeker voor herhaling vatbaar is. Maar niet te lang – ik merk dat ik zelfs nu, terug in Nederland, meer in mezelf ben gaan praten.

Woodkidfilmpjes:
1 Intro / The Shore / Where I Live
2 Where I Live / Wasteland / Ghost Lights
4 Brooklyn / Iron / Boat Song
5 Baltimore's Fireflies / Iron (Acoustic Version) / Shadows
7 Teenage Dream (Katy Perry-cover)

Selectie van (soms mooie) foto's:
Openbaar album op Facebook