Wil je mij hard slaan?

Op woensdag zijn we altijd vroeg uit. De laatste twee uren hebben we gym, dus voor de meeste leerlingen is de woensdag de leukste dag van de week. Maar niet voor mij. Want op woensdagmiddag komt meneer Beuzenberg. Hij is oud. En hij is heel raar. Op woensdagmiddag komt hij naar ons toe om mijn zusje vioolles te geven en daarna heb ik pianoles.
Mijn moeder vindt het geweldig, want ze betaalt voor een half uur les per kind, maar meneer Beuzenberg blijft de hele middag, en als het even kan eet hij ook nog mee.

Mijn zusje zit nog op de lagere school en komt tussen de middag thuis. Meneer Beuzenberg komt om half 2 en geeft eerst mijn zusje les. Als ik om half 3 thuiskom ben ik aan de beurt, maar hij stopt pas om half 6, als er lekkere geuren opstijgen uit de keuken.
Deze man had geen pedagogiek gestudeerd, en ik toen helaas ook nog niet, anders had ik wel tegen hem gezegd: “Meneer, mijn spanningsboog is niet langer dan een uur. Dus wat je er daarna nog aan kennis in wil stouwen is zonde van je tijd. Knoop dat in je ouwe oren, en zout gewoon op om half 4.” Maar ik wist nog niks van spanningsbogen en ging die pianolessen door hun lengte háten. Toch vond ik het heerlijk om piano te spelen en bleef daarom met die lessen doorgaan.

Vandaag ben ik extra chagrijnig. Het is prachtig weer en we hebben gym op het veld. Honkbal, een sport die ik erg leuk vind en waar ik ook goed in ben. Maar vandaag heb ik er geen zin in. Al mijn vriendinnen die ook in Marknesse wonen maken plannen voor vanmiddag, want het is kermis in het dorp!
Ach, het stelt op zich niet zoveel voor, mijn moeder noemt het altijd ‘een elektrische speeltuin’ maar dat zegt ze vooral als mensen van de kerk het raar vinden dat haar kinderen naar zoiets werelds als een kermis mogen. Mijn vriendinnen doen het gewoon stiekem. Ik mag wél, maar ik kan niet vanmiddag. Die stomme pianoles ook!

Na afloop van de gymles vraagt de leraar aan Catrien en mij of wij de spullen op willen ruimen. Catrien is een vriendin van mij. “Wat heb je toch?” vraagt ze, terwijl we de leren kussens die als honk dienen bij het spel uit het veld halen. Ik haal mijn schouders op. “Pianoles,” zeg ik met een sombere klank in mijn stem, “dus ik kan vanmiddag niet naar de kermis.”
“Kan je niet zeggen dat je ziek bent?” oppert Catrien. Ondanks mijn boze bui schiet ik toch in de lach. “Ja, dát is slim. Dan zeg ik dat ik ziek ben, en dan ga ik niet in mijn bed liggen, maar ik roep: ‘Doei, ik ga naar de kermis!’” Dáár trapt mijn moeder in.” We lopen naar het schuurtje om de spullen er in te leggen. “Anders vraag je toch of je moeder het voor één keer afbelt?” probeert Catrien weer. “Dat kan óók niet. Als ik uit school kom is hij er al. Dan geeft hij mijn zusje vioolles. Zij hoeft maar een uurtje, maar aan mij geeft hij echt úren les. Ik word er helemaal gek van. En ik heb ook nog veel te weinig geoefend deze week, dus hij zal wel weer aan mijn kop gaan zeiken.” Ik zucht. “Hebben we alles?” We speuren het grote groene veld af. “O shit, de knuppels liggen er nog.” We rennen er naartoe. “Gewonnen!” hijgt Catrien triomfantelijk als we bij het slaghout zijn gekomen. “Het was helemaal geen wedstrijd!” Catrien lacht. Zij is erg goed in sport en maakt altijd van alles een wedstrijdje. “Zo, nu krijg je voor straf stokslagen,” grapt ze, terwijl ze vervaarlijk met de knuppel in het rond zwaait.

En ineens krijg ik een lumineus idee. Mijn gezicht klaart onmiddellijk op. Ik geef Catrien een ferme klap op haar schouder. “Dat is het!” roep ik, terwijl ik een rondedansje maak. Catrien kijkt me niet-begrijpend aan. “Huh?” vraagt ze onnozel.
“Luister. Ik wil niet naar pianoles, maar wel naar de kermis. Ja toch?” Catrien knikt, maar ze heeft geen idee waar ik heen wil.
“Als ik ziek ben, stopt mijn moeder me in bed. Dan heb ik geen pianoles, maar kan ik niet naar de kermis. Maar...” ik probeer te spanning nog even vast te houden.
“Ja, wat dan?” vraagt Catrien ongeduldig.
“Met gekneusde vingers kan ik niét pianospelen, maar wel naar de kermis!” Blij kijk ik Catrien aan. Ze snapt het nog steeds niet. “Ga je dan net doen alsof je vingers gekneusd zijn?” vraagt ze. Ik schud mijn hoofd. “Nee, het moet er wel echt uitzien. En daar mag jij voor zorgen! Als jij me nou eens met die honkbalknuppel keihard op mijn vingers slaat, dan worden ze dik en blauw, en dan hoef ik niet naar pianoles!”
Catrien kijkt me geschokt aan. “Ik ga jou toch niet op je vingers lopen meppen?” zegt ze met ongeloof in haar stem.
“Tuurlijk wel!” roep ik, “als ik het nou zelf aan je vraag!”

Even zijn we beiden stil. Dan schieten we onbedaarlijk in de lach. We kunnen niet meer ophouden. “Ik kom echt niet meer bij! Gek wijf!” roept Catrien. De tranen lopen over mijn wangen van het lachen. “Straks ben ik echt ziek! Ik heb nou al buikpijn van het lachen,” hik ik.
Maar even later zijn we weer serieus. “Kom op, Catrien. Doe het nou gewoon. Je doet me er echt een groot plezier mee,” probeer ik. Dan gaat ze overstag.

Resoluut pakt ze de knuppel in haar rechterhand. “Leg je hand maar op het gras en doe je ogen dicht,” zegt ze. “Ogen dicht? Waarom?” wil ik weten. “Anders trek je in een reflex je hand weg, denk ik,” beweert Catrien. Oké. Waarom niet. Ik doe mijn ogen dicht. Nu wordt het wel menens en mijn hart klopt in mijn keel. “Gatver, ik word hier zenuwachtig van!” roept Catrien, half lachend, half angstig. “Niet zeiken. Meppen!” commandeer ik.
Catrien slaat. Veel te zacht. De volgende klap is iets harder, maar nog lang niet hard genoeg. We bestuderen mijn vingers, maar er is echt niks bijzonders te zien. Ook al deed het een beetje pijn, die pijn trekt nou al weer weg. “Hoe laat is het?” vraag ik ineens. “Shit, we moeten opschieten, anders missen we de bus ook nog!” Op dat moment haalt Catrien uit en geeft me een ongelooflijke klap met de knuppel op mijn vingers. Ik schreeuw het uit van de pijn. “Au! Trut! Zo, dat doet écht pijn!” De tranen staan in mijn ogen en mijn vingers zwellen in een razend tempo op. Het doet zo zeer, dat ik eerst even vergeet dat het wel een goed doel dient. “Sorry,” zegt Catrien een beetje benauwd. “Nee joh,” lach ik door mijn tranen heen die ik niet tegen heb kunnen houden, “ik wilde het toch zelf! Nou, het is wel gelukt!”

Een kwartier later zitten we in de bus. Ik kijk steeds naar mijn vingers, stel dat het over is voordat ik thuis ben! Maar mijn vingers beginnen zelfs blauw te kleuren en het ziet er best dramatisch uit. Die kermis heb ik in mijn zak! “Straks zegt je moeder dat je naar de dokter moet,” bedenkt Catrien ineens. O, daar had ik nog niet aan gedacht. Maar mijn moeder is niet iemand die voor ieder wissewasje naar de dokter rent, dus eigenlijk ben ik er niet zo bang voor.

De bus stopt vlakbij het dorpsplein, want op het dorpsplein staat de kermis opgesteld. We stappen uit. Ik ben best zenuwachtig. De geluiden van de kermis zijn al hoorbaar. “Nou, tot straks dan maar!” roept Catrien. Ik knik en probeer te lachen, maar mijn hart klopt in mijn keel. Mijn moeder kan het altijd aan mijn gezicht zien als ik lieg. Toch lieg ik niet, als ik zeg, dat ik bij de gymles een paar gekneusde vingers heb opgelopen.

De tuindeuren staan open en ik hoor het krakende geluid van mijn zusjes viool. De opgewekte stem van meneer Beuzenberg telt met haar mee. “En eene-tweeje-drieje-viere, niet te snel, en goed tellen!” Ik sluip naar binnen en zet mijn schooltas onder de kapstok. Waar is mijn moeder? Ik zie haar nergens. Meneer Beuzenberg en mijn zusje hebben mij niet binnen horen komen. Goed zo. Zou mama boven zijn? Ook niet. Dan hoor ik de wc doorspoelen. Als ik beneden kom, komt mijn moeder net het toilet uit. “O kind, ben je er al. Fijn, wil je eerst wat drinken voordat jij aan de beurt bent?” Ik trek een somber gezicht. “Ik heb me heel erg pijn gedaan tijdens de gymles,” vertel ik. Kijk, daar is geen woord aan gelogen!
Ik steek mijn hand uit en laat mijn geblesseerde vingers aan mijn moeder zien. Ze voelt voorzichtig aan mijn hand en knijpt zachtjes in mijn vingers. “Doet dit pijn?” vraagt ze steeds als ze op een andere plek voelt. Ze kijkt me steeds aan. Het is niet moeilijk om een pijnlijk gezicht te trekken, want het dóet gewoon verrekte zeer.

Nu moet ik een stapje verder gaan. “Ik zie het echt niet zitten om nu pianoles te hebben hoor,” zeg ik. “Nee kind, dat begrijp ik. Dat kan ook niet zo,” leeft mijn moeder mee. Ik kan wel juichen! Het gaat nog veel makkelijker dan ik had gedacht! “Misschien kan ik dan beter mijn tijd besteden aan mijn werkstuk. Catrien en ik hebben afgesproken dat ik haar een beetje help, omdat ik wel goed ben in werkstukken maken. Mag ik dan naar haar vanmiddag?” Slimme zet van mij, Catrien en ik hadden het er in de bus al over gehad, dat ik óók nog de deur uit moest zien te komen vanmiddag. En zonder dat mijn moeder de link zou leggen met de kermis.

“Wel zonde van het lesgeld,” aarzelt mijn moeder nog. “Maar goed, zó kan je natuurlijk geen piano spelen. Ik wil wel, dat je het zelf even aan meneer Beuzenberg vertelt. En laat het ook maar even zien, dan zal hij wel snappen dat je met deze zere vingers geen les kan hebben. Nou ja, het scheelt in elk geval, dat hij dan eens een keertje niét mee hoeft te eten.” We lachen naar elkaar. Ik weet best, dat mijn moeder ook altijd weer blij is als de woensdagmiddag erop zit. Meneer Beuzenberg is altijd zeer dominant aanwezig.

Ik ga de kamer binnen waar meneer Beuzenberg al plaats heeft genomen aan de grote vleugel. Mijn vader heeft die vleugel zelf helemaal gereviseerd. Hij is pianostemmer en -technicus, dus vindt hij het belangrijk dat we zelf ook een mooi instrument in de kamer hebben staan. Het is dan ook een prachtige vleugel.
Terwijl mijn zusje haar viool in de koffer legt loop ik naar mijn pianoleraar toe. Ik voel me wel heel nerveus. “Ha, daar hebben we de jonge pianiste!” roept meneer Beuzenberg vrolijk. “Met een zere hand,” zeg ik dapper, en meteen steek ik mijn blauwe dikke hand naar hem toe. “Ach meisje, hoe komt dat nou?” vraagt hij meteen bezorgd. Ik mompel iets over gymles, honkbalknuppels en domme pech. En dan zeg ik zo somber mogelijk: “Maar ik kan nu niet pianospelen. Mama heeft gezegd dat ik deze week maar geen les moet hebben.” Meneer Beuzenberg begint te lachen. “Wees maar niet bang hoor! Jij krijgt gewoon les. Alleen laten we de piano vandaag met rust. Het was sowieso al een keertje nodig om de theorie weer eens door te nemen. We gaan lekker toonladders doornemen, met ritmes aan de gang, let jij maar eens op, het wordt gewoon een waardevolle les!”
Hulpzoekend kijk ik naar mijn moeder. Zij haalt haar schouders op. Tja, zij kan hier ook geen speld tussen krijgen.

De volgende ochtend zie ik Catrien bij de bushalte. Ze kijkt chagrijnig. Vast omdat ik er niet was. “Sorry van gisteren,” zeg ik meteen. “Ik moest toch naar les. Theorie. En hij wist niet van ophouden, pas toen mijn moeder de tafel had gedekt mocht ik stoppen.”
“Ik ben ook niet geweest. Mijn moeder verbood me om naar buiten te gaan, omdat ze me vorig jaar ook een paar keer op de kermis had betrapt. Ze vindt een kermis heidens,” zegt Catrien somber.
In de bus gaan we naast elkaar zitten. “Hoe is het met je vingers?” Ik laat mijn dikke blauwe vingers zien. We kijken elkaar aan. Dan beginnen we te gieren van de lach en kunnen daar de rest van de rit niet meer mee ophouden.