666(8/slot): De Promotie

Vorige deel hier.

‘In den beginne schiep God de hel. De hel nu was woest en ledig, en duisternis was op den afgrond; en de geest Gods zweefde op de wateren.’ – Sekhmet

Alles begint met een trein. De trein symboliseert vooruitgang. 1804, de eerste locomotief stoomt door Engeland, niet veel later worden de eerste spoorwegen gebouwd. Met de trein is de Verlichting voor iedereen zichtbaar. God verdwijnt steeds verder naar de achtergrond. Terecht, want God heeft de wereld laten stikken.

In deze tijd van revolutie wordt zij geboren. Bijna tweehonderd jaar later zit ze in de trein. Tweehonderd slaperige jaren. De mensen zien dat anders, ze zien alleen vooruitgang. Elektromotoren, telefonie, internet. Steeds weer prijst de mens zijn eigen vindingrijkheid. Onbeduidend is de mens, fragiel en bekrompen in zijn eigen wereld. Lucifer was de eerste die dat begreep. Sekhmet leunt achterover, neemt een slok whiskey en luistert. De mens begrijpt nog steeds niets, de mens is blind!

‘Wil je een keelsnoepje?’
‘Ja, lekker.’
‘Hier. Deze eet ik elke dag. Van de Albert Heijn, keelpastilles. Ken jij ze ook? Uit zo’n rood doosje komen ze, zo’n rood doosje.’
‘Ja, ik heb ook wel eens die uit dat blauwe doosje.’
‘Ah, dat blauwe doosje ja.’
‘Met mint geloof ik.’
‘Met mint, dat zou kunnen. Ik vind deze lekker, deze uit het rode doosje.’
‘Die zijn ook lekker ja.’
‘Ja, die zijn lekker. Ik eet ze elke dag. Ik ga elke week naar de Albert Heijn voor een doosje. De rest van de boodschappen koopt de huishoudster, maar deze doe ik zelf. Een beetje mijn uitstapje van de week, die wandeling naar de Albert Heijn.’
‘Ah.’
‘Ik doe ook wel andere dingen hoor. Buitenshuis, bedoel ik dan. Maar dit is elke week, hier reken ik op, mijn wandeling. Dan ben ik bij de Albert Heijn en dan loop ik niet gelijk naar het rek, dat valt op. Ik loop gewoon het pad af, langs alle schappen, tot ik bij de snoepafdeling ben. Daar pak ik het rode doosje keelpastilles uit het rek.’
‘De rode ja.’
‘Ja.  En daarna wandel ik weer terug. Soms maak ik het doosje al onderweg open en neem ik er eentje om op te sabbelen tijdens de terugweg. Maar alleen als het vorige doosje al leeg is, want als daar nog in zitten, zet ik het nieuwe doosje eerst in de kast.’
‘Nou, handig zo’n wandeling. Ik zou ook meer moeten lopen, van de dokter.’
‘Wil je er nog een?’
‘Wat?’
‘Een keelsnoepje?’
‘Ja, lekker.’

De vrouw met de pastilles heet Corrie. Veertien jaar geleden vermoordde Corrie haar man om drie miljoen te erven. Tegenwoordig reist ze 1e klas en maakt ze zich druk om keelsnoepjes. Over pakweg twee jaar zal ze Sekhmet ontmoeten, zal ze branden in hel. Nu heeft Sekhmet andere dingen aan haar hoofd. Ze is de revolutieleidster, ze leidt de revolutie van haar eigen promotie. Nu is ze slechts een poortbewaker, maar binnenkort is ze hoofd van de hel. Als alles goed gaat, tenminste. Daarom zit ze in de trein, om te zorgen dat alles goed gaat.

Hans van Ecken is haar meesterproef. Over een kleine minuut zal de trein zijn lichaam aan flarden scheuren. Dan is hij overgeleverd aan haar. Hij is een juweeltje, een echte slavendrijver. Ze is hem dankbaar voor zijn timing, ze zal van hem een kunststuk maken.

Het juweeltje ligt in stukken op de grond. Hij is al onderweg naar de nieuwe dimensie. In de verte klinken politieauto’s. Sekhmet slaat haar felrode cape om, ze is klaar om te vertrekken, hier is alles goed gegaan. Net op dat moment komt de machiniste van de trein huilend naar buiten, ondersteund door een conducteur. Ze lijkt Sekhmet niet te zien. Dat is mooi, dat kan later nog van pas komen.

Sekhmet loopt naar hem toe, in haar handen houdt ze een polaroidcamera. Als het toestel flitst, knippert hij met zijn ogen. ‘Hallo, lekker gedroomd? Gedroomd dat je vandaag vrolijk wakker zou worden?’. Sekhmet kijkt hem aan. Hij zal haar niet verrassen, al het iniatief ligt aan haar kant. Het is een weerloze, zielige hoop vet. ‘Doe je ogen eens dicht en kijk eens naar jezelf, Hans. Wat zie je dan? Zie je dan hetzelfde als ik zie als ik naar jou kijk? Zie je dan ook een heel triest persoon?’ Sekhmet loopt naar de kast en pakt een spiegel. Het is vooral symbolisch, die spiegel, ze gebruikt ‘m al jaren. Het is geen traditie geworden, want ze doet niet aan tradities. Tradities zijn voor massa’s zonder inspiratie, die niet veranderen omdat ze dat niet kunnen. Tradities zijn voor de mens, de mens in al zijn zieligheid. Nee, geen tradities, maar wel symbolen. Op haar arm heeft ze drie zessen gebrand.

Het Grote Wegen en Het Tribunaal. Sekhmet veracht ze. Het zijn tradities. Als ze Hans op het bed de zaal binnenrolt, kijkt Beëlzebub haar angstig aan. Hij weet dat zijn tijd gekomen is, het stond in de profetie. Na 200 jaar is het tijd voor een nieuwe leider, een leidster in dit geval. Ze grijnst, zenuwachtig zit de oude duivel op zijn stoel. Ze provoceert hem, maakt het tribunaal belachelijk. Het is iets nieuws, verklaart ze.
‘Iets nieuws? U dacht, zo’n duizenden jaren oud tribunaal kan wel iets nieuws gebruiken?’ Beëlzebub lacht hard. De lach is schril en nep.
Ze gaat vlak voor hem staan. De tijd is gekomen. Beëlzebub moet verdwijnen, zodat zij kans maakt op zijn plaats. Beëlzebub lacht steeds harder, steeds valser. Als hij lacht, lijkt het alsof hij een hondenkop heeft. Sekhmet neemt een slok whiskey en spuugt het in zijn gezicht. ‘Je kan lachen, zoveel je wilt, maar ik maak je af.’

‘Niets van deze dwaasheden!’ schreeuwt Beëlzebub als hij opgehouden is met lachen. Hij heeft verloren. Dan stort hij zijn gewicht op haar. Hij slaat, zij trapt. Hun lichamen branden. Het gevecht duurt niet lang. Nog een paar keer haalt hij uit, dan grijpt ze hem bij de keel en wordt hij op de grond gedrukt. ‘Ik ben Beëlzebub,’ zegt Beëlzebub: ‘en ik geef me over.’ Hij kijkt teleurgesteld. Opeens heeft ze medelijden. Ze wil hem troosten, maar kan niks vinden. Ze kan zijn ouderdom niet stoppen, hij heeft eerlijk gefaald. Eerlijkheid verliest uiteindelijk altijd. Wanhopig zoekt hij om zich heen, of er toch niet nog ergens een redding schuilt. Er is niets te vinden dat hem zal helpen. Dan rukt ze het amulet uit zijn maag. Het licht trekt uit zijn ogen.

In het veld der doden ontmoette ze Mephisto, vandaag ontmoet ze hem hier weer. Hij heeft haar proeve der bekwaamheid meegenomen, Hans, de man die naar de hel zal gaan. Mephisto is haar handlanger, iedereen in de revolutie heeft een handlanger. ‘Macht is als schuivende bureautafels. Vooraf lijken de mogelijkheden eindeloos, eenmaal in bezit vallen toch vooral de beperkingen op,’ zegt Sekhmet. Zolang Mephisto daarin gelooft, zal hij haar niet in de weglopen. Ze kijkt hem aan, hij kijkt naar haar borsten. Het is goed zo.

Vlak voor de poort naar hel, roept Hans de gratie Gods aan. Hij begint te bidden, terwijl hij nooit heeft geloofd. Pathetisch. Sekhmet loopt naar voren en geeft hem een trap. Deze onzin mag haar revolutie niet verstoren. Hans gilt zijn laatste gil, voordat de handen van vuur hem meesleuren. Sehkmet draait zich om en slaat haar arm om Mephisto heen. ‘Het gaat zo goed allemaal, net een droom. Ik droom als ik wakker ben. Ik leef als ik slaap. Gelukkig slaap ik nooit. En nu, mijn beste Mephisto, nu is het eerst tijd voor whiskey.’

De laatste stap is Afrika, daar waar de mensheid begon. Een villa, bedacht door Hans, gebouwd door slaven, gekocht door Michiel en Annet. Een huis vol licht, schoon en aards. Sekhmet leunt naar achteren in de stoel, nu is ze even geen duivel, nu speelt ze een mensenrechtenactiviste. Mensenrechten, ze walgt van het woord. Zenuwachtig wiebelt Michiel op en neer op een houten krukje. ‘Dus als ik het goed begrijp heeft u een foto van de slavendrijver. Kunt u die laten zien, dan kan ik zeggen of dat degene is van wie we dit huis kochten.’
‘Natuurlijk,’ glimlacht Sekhmet. Uit haar heuptas pakt ze de polaroidfoto en geeft hem aan Michiel. Zijn gezicht kleurt rood.
‘Ik wist het niet, ik wist het echt niet. Als ik het had geweten, had ik het huis nooit gekocht.’
‘Mag ik ook eens zien,’ vraagt Annet, waarop Michiel de foto omdraait.
Aan de andere kant van de kamer begint iemand hevig te trillen. ‘Gaat het?’ vraagt Sekhmet, terwijl ze behulpzaam probeert te kijken.
‘Niet echt. Dat, dat, dat is de man die ik heb doodgereden met de trein,’ brengt Romi uit.
Annet snelt naar toe, pakt haar hand. ‘Arme schat.’
Sekhmet geniet van het schouwspel. Nu zal De Zin niet lang op zich laten wachten. ‘Ik wil me er niet teveel mee bemoeien, maar deze man was geen lieverdje. Vier van zijn slaven kwamen om tijdens de bouw van deze villa’s, twee vrouwen werden door hem verkracht. Zijn sprong voor de trein was weloverwogen. Niet uit spijt voor zijn daden, maar omdat hij aids had.’
Michiel staat op, met een vuurrood gezicht brengt hij uit: ‘Dan hoop ik dat hij brandt in hel!’
Sekhmet lacht. Dat is sneller dan verwacht. ‘En jij, Romi, hoop je dat ook?’
Een zachte snik. ‘Ja, ik denk het wel.’
‘Wat?’
‘Dat hij brandt in hel.’

Nog nooit heeft ze de neiging gevoeld, maar vandaag wil ze huppelen. Huppelen uit euforie. Ze neemt afscheid van de mensen, haar eerste afscheid van mensen die nog in leven zijn. Ze heeft alle stukken, de zondige mens, de tocht naar hel, de hellewens van de vrouw die hem zag toen hij stierf. Ze zal de beoordelingscommissie verbazen. Binnenkort zal Sekhmet hoofd van de hel zijn. Als ze de deur van de villa achter zich doet, staat er opeens een man. ´En wie ben jij dan in godsnaam?’ vraagt ze.
‘Ehm, ik ben Mart,’ stamelt de man: ‘Ik dacht dat Romi hier was, ik hoorde dat ze zonder iets te laten weten naar Afrika was gegaan, ik wil mijn excuses maken. Ik ben haar vriend, of was dat eigenlijk.’
Sekhmet kijkt hem strak aan. ‘Ik denk dat jij je vergist, sorry. In dit huis woont een Spaanse familie. Ik weet vrij zeker dat hier nooit een Romi is geweest.’

Als ze omkijkt is de man in wanhoop op de grond gezakt. Hij huilt. Nu kan ze zich niet meer bedwingen. Ze huppelt. Ze huppelt en ze juicht.