Zinderen

We gaan mijn hoofd langs. Van Central Park tot Amerikaanse marsmuziek, is dit een vrij volledige collectie van mijn momentele (dinsdag 20-10-2009, 's avonds om tien uur) gedachtemateriaal, op de ouderwetse Jack Kerouac-stijl geschreven. Tikkeltje stoned, biertje op, stijf van de koffie, in een fucking tophumeur. Waar hij A4'tjes aan elkaar moest plakken om maar door te kunnen blijven leuteren op de typemachine, zet ik Word aan. Tijden veranderen. Methodes niet.

Musae meae

Parallel universum, New York, 1944. Op een bankje in Central Park bewonderen twee verliefde mensen omarmd de omgeving en elkaar. Haar hoofd rust lieflijk op zijn schouder. In hun persoonlijke bubbel van blijdschap scheelt niets ze; de schreeuwerige krantenkoppen over de vorderingen van het leger in Frankrijk niet, de extra radiouitzendingen betreffende de strijd in de Pacific niet, het jachtige leven van de alledaagse metropool niet. Hij draait haar haar om zijn vinger heen en blaast zachtjes in haar nek.

De twee duifjes staren naar het plantsoen voor het bankje. Diverse soorten kl- en geurige bloemen weten hun achting te krijgen. Zonder woorden uit te wisselen genieten ze van de idyllische sereniteit van de kleine scherven natuur in dit landschap van beton, de pittoreske hectares aan rustzoekende buurtbewoners toegewezen stadspark. De jongen piekert – hij twijfelt al een paar weken over hoe hij zijn liefde aan haar moest overbrengen. Houden van is zo'n beladen term. Maar zo voelt het wel. Elke minuut dat ze er niet is sterft hij een beetje. Hij weet niet hoe hij zijn eeuwige trouw duidelijk kan maken, steekt zijn neus peinzend in haar haar en ruikt. Zwijmelt. Niets verslaat die geur.
“Ik vind je zo ondragelijk lief, dat wil je niet weten”, fluistert hij.
“Ik jou ook, schatje.” Er wordt gekust.

I don't want to set the world on fire
I just want to start
A flame in your heart


De serene rust die tot een seconde geleden het park beheerste, maakt plaats voor een angstige kakafonie van schreeuwende en rennende bezoekers, wegspurtende Messerschmidts en ratelend luchtafweergeschut. Het luchtalarm schelt enkele seconden later. Het stelletje kijkt elkaar aan.

“Moeten we geen schuilkelder opzoeken?”
“Waar, hier? Met een halve kilometer groen in elke richting?”
“Ik ben bang, Jack.” Ze klampt zich aan hem vast.
“Ik ben er voor je.”
“Dat weet ik.”
“Voor altijd.” Ze kijkt van zijn schouder zijn ogen in.
“Altijd?”
“En eeuwig.”

Een werkelijk oogverblindende flits schrikt hen op. Boven de wolkenkrabbers uit vormt een wolk die geen van de New Yorkers ooit eerder heeft gezien, noch ooit opnieuw zal zien.

Hij besluit het schouwspel nog heel even te negeren. Er rennen overal paniekerige mensen voorbij. Weken verzamelde hij moed, en nu, nu het allemaal toch niets meer uitmaakt, is het tijd.
“Ik hou van je, lieverd.” Een gelukzalige glimlach verschijnt op haar bezorgde gelaat.
“Ik ook van jou.”

De verzengende hitte van duizend zonnen verspreidt zich razendsnel, als een nietsontziende lappendeken van dood, over de tot voor kort nietsvermoedende stad; haar plantsoenen en straten in de hitte bevroren, haar inwoners tot een halt geroepen als die van Pompeï 1865 jaar eerder, haar gemoedelijke namiddag-gegons voor eeuwig vastgeroest op tien voor vier.

Naast de tortelduifjes vallen er een half miljoen doden. Van het centrum van der großer Apfel staan slechts nog de brandende geraamtes van wolkenkrabbers die ooit vol leven waren geweest overeind. Twee dagen later geven de geallieerden zich over aan de Axis of Evil, angstig voor eenzelfde vernietiging van Londen, Moskou of Rotterdam. Het is tegelijk beangstigend en fascinerend om te overpeinzen hoe anders deze wereld anno 2009 van de onze zal zijn. Mét Lebensraum im Osten, maar zonder VN of IMF. Mét Hiroshima en Nagasaki, maar zonder IJzeren Gordijn. Geen McDonald's maar Bratwurst B.V. Geen MTV maar MFS.

The roads are the dustiest, the winds are the gustiest
The gates are the rustiest, the pies are the crustiest
The songs the lustiest, the friends the trustiest
Way back home


Bijna driehonderd jaar later, in een ander parallel universum, waar de atoombommen halverwege de 21e eeuw vielen in een allesverwoestende Derde Wereldoorlog tussen de Westerse wereld en China.   Direct na de bommenregen hullen zwarte luchten van as de aarde jarenlang in een alles af doen stervend omhulsel van donkere dood en verderf. Uit de ruïnes van wat ooit de bewoonde wereld heette kruipen ernstig gemutileerde gedrochten, mutanten, halve zombies zonder redelijk vermogen. Het zijn twee eeuwen van overleven op de resten die men kan vinden van de vorige civilisatie, van massale sterfte, van gruwelijke anarchie. Diep onder de aarde zit onze protagonist al die tijd verscholen in een vóór de oorlog aangelegde schuilkelder, die al die tijd potdicht heeft gezeten. Generaties zijn er opgegroeid en gestorven. De hoofdpersoon verlaat de veiligheid van vergane tijden en trekt de woestende leegte van de Capital Wastelands die ooit bekend stonden als Washington D.C. in.

Je hebt een geweer bij je. En een radio. Eruit schalt de zoetgevooisde stem van een man die zich President of the Enclave, John Henry Eden noemt. Naast haast dominee-achtige tirades over hoe men samen de VS weer zal opbouwen, draait de beste man ook muziek. Marsmuziek. Om precies te zijn, de bekendste riedeltjes van de grootste Amerikaanse componist ooit, John Philip Sousa. Hysterisch vrolijke deuntjes uit de tijd waarin Amerika op haar grootst was; begin twintigste eeuw. De adolescente supermacht van toen ontsteeg in luttele decennia de rest van de naties. Waar de rest kampte met de naweeën van de Eerste Wereldoorlog, had in Amerika iedereen een platenspeler, stofzuiger, koelkast en een T-Ford. Muziek als rhythm and blues en jazz veroverde de wereld, Broadway eveneens, de Lost Generation luidde een nieuw literair tijdperk in. Sousa's marsen halen die tijden terug tegenover het beeld van een Amerika dat afgrijselijk gefaald heeft, dat net als de rest van de planeet van de kaart geveegd is.

Don't know why I left the homestead
I really must confess
I'm a weary exile
Singing my song of loneliness


Kenners weten al twee alinea's welke wereld ik beschrijf – die van het geniaalste computerspel van het decennium, genaamd Fallout 3, hetgeen ik tot in den treure heb (uit)gespeeld. Behalve me aan het denken zetten over hoe de wereld eruit zou zien als Duitsland de atoombom als eerst had ontwikkeld, bracht het nog iets teweeg, namelijk een voor een 20-jarige ongezonde voorkeur voor muziek die de meesten allang weer vergeten zijn.

Ik zie aan mijn persoonlijkheid weinig echte fouten of afknappers voor potentieel liefde-voor-het-leven-materiaal. Ik kan eigenlijk maar twee grote punten van schaamte ontdekken. Het eerste is mijn Bosatlas-verzameling, zo'n beetje alle drukken vanaf de jaren twintig, maar die scheen haar niet te boteren. Het tweede puntje van kritiek is mijn maniakale liefde voor oude muziek. En dan houd ik niet op bij Guns 'n Roses of Queen. Ik gleed in mijn luistercarrière langzaam af, van vroeger via vroegerder naar vroegerst. Dire Straits, Supertramp, Presley, Berry, Sinatra, Brubeck, Domino, Davis, Andrew Sisters, Ink Spots. Dieper en dieper het verleden in. Ik luister werkelijk alles door elkaar en heb een giganteske platenkast.

Vanwege Fallout én het eeuwige Buma/Stemra-gezanik over rechten en geld, downloadde ik een paar weken geleden een torrent bestaande uit duizenden nummers, opgenomen in de periode 1880-1920. Er zat van alles bij – zo ontdekte ik bijvoorbeeld dat “Yes, we have no bananas today” al zeker een eeuw oud is. Sousa's muziek zat er natuurlijk ook weer bij, gespeeld door diverse artiesten met hilarische namen als The Indestructible Military Band. Eén band bleef me in het bijzonder bij. Op Last.fm was ik zo'n beetje de enige van de tig miljoen luisteraars die het weleens de revue had laten passeren. Hysterisch vrolijk schalde de Imperial Marimba Band Sousa's Stars and Stripes Forever March mijn boxen uit. 1917, stond er. 92 jaar oud. Op marimba's gespeeld, haast Caribisch aandoend. Ik genoot.



Ik stuurde haar de Imperial Marimba Band op MSN. Ze zei dat ze het tof vond.
"Vind je het écht geen pismuziek?"
"Nee. Het klinkt schattig en het maakt je uniek." Ook geen bezwaar tegen mijn jazz? Neen. Of tegen klassiek op z'n tijd? Ook al niet. Ze absorbeert mijn fouten als waren ze een spons met edik tegen haar gortdroge lippen. Mijn onzekerheden gaan aan haar voorbij. Worden geïncorporeerd in de volmaaktheid der prille liefde die ik weken eerder al omschreef.

Dus ben ik om. Helemaal om. Op mijn werk stootte een collega me vandaag herhaaldelijk aan.
“...ngen! Hé! Bért! Jongen! Jézus!”
“Wat, wat?”  Ik schrok op.
“Waar de fuck zit jij met je gedachten?” Ja, waar anders? In de pauze belde ik haar in de kantine. Ze zei dat ze me vreselijk miste, zoals we elkaar al weken in toenemende mate beginnen te missen. Vanochtend werden we nog naast elkaar wakker. Pas vrijdagavond brengt weer soelaas. Ze zei dat ze in het begin nog voorzichtig was geweest, zo van, je weet het nooit, wie zal het zeggen. Ik zei dat ik dat kat-uit-de-bomerige ook al in de column van weken terug had beschreven, en dat dat gevoel echt totaal weg was nu. Dat ik het op deze manier wel honderd jaar met d'r zou uithouden. Ze zei dat ze dat precies zo voelde. Ik keek naar buiten, het van boven spuuglelijke station van Amersfoort overziende. Treinen die in en uit reden, mensen met elk weer een andere bestemming die over de perrons heen en weer snelden. Mijn hart klopte in mijn borstkas. Daar, in de verte, was ze ergens, in Utrecht, en ze voelde hetzelfde. Voor haar vielen de stukjes van de puzzel ook op hun plek.

En kijk. Dat verandert het verhaal. Ze omarmt de Bosatlassen en de bejaarde muziek. Of nou ja, tolereert ze in ieder geval. Ze schrijft. Ze is intelligent, lief, razend knap. Studeert hetzelfde. Ik vertelde haar al herhaaldelijk dat ze het beste is wat me in tijden is overkomen. Daar is nog steeds geen woord van gelogen. Ze heeft het al over kerst. Da's over drie maanden. En ik moet mee naar Lowlands. Negen maanden van nu. En ik geloof haar als ze zegt dat ze het wel zo lang uit kan houden. Volledig. Ik wíl dat het zo lang duurt. Graag. En zij ook. Dat is het mooist, dat Great Minds Think Alike-gevoel – het is het meest enerverende, maar tegelijkertijd meest rustgevende dat je kunt beleven. Het is goed zo. We kijken Friends en missen de helft van de grapjes. Elk moment voelt licht en warm en goed. We connecten. Hebben elkaar iets te zeggen. En vinden elkaars lichamen helemaal de shizzle. Jeej.

De Imperial fucking Marimba Band blijft doorschallen in mijn hoofd. Sousa was mijn 2009-ontdekking. Van Fallout tot bevestiging. Van Central Park tot het in grijzige mist gehulde stationsgebied van Amersfoort. Stars and Stripes Forever – speel het maar op de bruiloft. Zij de sterren, ik de strepen. Of andersom. Als het maar voor eeuwig duurt.