Ontmantel de Theocratie

Kijkend naar de geschiedenis van de sinds 1848 bestaande godsdienstvrijheid in dit land zien we dat religieuze conflicten eeuwen kunnen voortduren. Sinds de reformatie in 1517 hebben protestanten en katholieken elkaar in naam van god's liefde met regelmaat de hersens ingeslagen of op een andere manier het leven zuur gemaakt. Pas een paar jaar geleden hebben de verschillende protestantse stromingen hun onderlinge conflicten bij kunnen leggen om als één kerk verder te gaan.

In de vorige eeuw is in het christelijk denken een algemene omslag te zien, naarmate het gemiddelde kennisniveau van een samenleving toeneemt lijkt de vatbaarheid om religieuze dogma's als waarheden te erkennen af te nemen. De reden voor deze omslag vinden we in het weerleggen van de door elke religie gekoesterde 'wonderen', zoals het christelijke scheppingsverhaal waarin binnen zes dagen een komplete biostructuur uit het niets tevoorschijn kwam. De archeologen hebben -zonder enige kwade opzet- alle christelijke stromingen hierin een spiegel voorgehouden. Natuurkundigen bleken beter dan kerkvorsten in staat de wereld versteld te laten staan met een hele reeks wonderlijke uitvindingen waaraan iedereen tot op de dag van vandaag de welvaart te danken heeft. Langzaam verdween de macht van de christelijke kerk naar de achtergrond om zich alleen nog te richten op de spiritualiteit van de mensen. Dit proces heeft plaats kunnen vinden dankzij één belangrijke uitspraak van Jezus: "Geef de keizer wat des keizers is en Gode wat Gods is". Het christendom is immers ontstaan onder Romeins bestuur en Jezus zag geen noodzaak tegen dat bestuur in opstand te komen. Hij deed een beroep op de moraal van de mensen maar erkende het nut van een overkoepelend wereldlijk gezag.

Bij de Islam liggen de zaken anders. Tijdens het leven van Mohammed was er in Arabië geen staatsbestuur. De maatschappij was ingedeeld volgens het clan-systeem, je hoorde bij een familie die je trouw was en die trouw was aan jou. Clanconflicten werden bloedig uitgevochten, er was geen sprake van een harmonische samenleving die vrede en welvaart mogelijk maakte. Mohammed begon zijn profeetschap in Mekka, het streekbedevaartsoord voor de verschillende godsdiensten uit die tijd. In de stad Medina hadden een aantal Arabische clans een vete met drie Joodse clans. De Joden intimideerden de Arabieren door hen steeds voor te houden dat er een profeet op komst was (de Joodse Messias) die hen onoverwinnelijk zou maken. De Arabieren stuurden daarop een delegatie naar Mekka omdat ze gehoord hadden dat daar een profeet predikte, men wilde de Joden vóór zijn en de profeet aan hun kant krijgen. In 622 ging Mohammed in op de uitnodiging om naar Medina te verhuizen -in Mekka was hij niet meer veilig- en daar een bestuur te vestigen vanuit de openbaringen van de koran. Omdat die openbaringen van god zelf afkomstig zouden zijn geloven de meeste moslims vandaag de dag nog steeds dat de islamitische wet (sharia) een door god zelf geboden staatsinrichting is, en dat overtreders van die wet volgens de door Mohammed bepaalde straffen dienen te worden berecht. De Islam is in Medina een theocratie geworden.

Een theocratisch volk kun je niet zomaar in een pluriforme samenleving integreren, de theocraten zullen de democratische wetten niet kunnen accepteren zonder zich schuldig te moeten maken aan afvalligheid. Daar zit dus de angel. Hoe ontmantel je deze ingebakken kolonisatiedrift? Waarschijnlijk is het voldoende om de wonderen die aan de koran toegeschreven worden te demystificeren, net zoals de wetenschap de onmogelijkheden in de bijbel heeft blootgelegd. De afgelopen week heb ik een van de boeken van de arabist Hans Jansen gelezen, 'De Historische Mohammed'. Het is een onderzoek naar de oorsprong en juistheid van de eerste biografieën van de profeet, aangezien die zonder uitzondering geruime tijd na zijn dood door trouwe volgelingen zijn geschreven. En vaker wel dan niet bedoeld waren om de goddelijke onfeilbaarheid van bepaalde koranverzen te onderstrepen. Zo ook de reis naar de hemel die Mohammed vanuit Jeruzalem zou hebben ondernomen. Het koranvers (17:1) dat daar over bericht gaat als volgt:

Lofprijzing aan Hem
Die zijn dienaar des nachts deed reizen (asraa)
Van het Gewijde Bedehuis
Naar het Uiterste Bedehuis
Waarvan wij de omgeving hebben gezegend
Opdat Wij hem [iets] van onze tekenen zouden tonen.


De biograaf Ibn Ishaq vertelt dat Mohammed, gezeten op een rijdier met vleugels aan de hoeven, samen met de engel Gabriël opsteeg naar de verschillende lagen van de hemel en daar de profeten Jezus, Mozes en natuurlijk Allah zelf ontmoette. Deze reis vond plaats vanuit Jeruzalem, op de veronderstelde plaats van vertrek is de beroemde koepelmoskee gebouwd. Er moet daar ook nog een voetafdruk van Mohammed te vinden zijn, evenals een handafdruk van Gabriël. Dankzij dit verhaal legt de Islam een claim op Jeruzalem als een van de heilige steden uit haar geschiedenis.

Maar het woord dat in het koranvers gebruikt wordt voor de 'reis' (asraa) komt vaker in de koran voor, telkens in de context van een nachtelijke vlucht. Aangezien Mohammed tijdens zijn verblijf in Mekka nooit een reis naar Jeruzalem ondernomen heeft is hier waarschijnlijk óf sprake van een goddelijk wonder, óf van een (goedbedoeld) misverstand. Mekka was in die tijd het bedevaartsoord voor de verschillende godsdiensten, met de nu nog steeds aanwezige Kaäba als tempel (bedehuis) waarin beelden van de verschillende goden te vinden waren. Medina werd de plaats waar de bestuurlijke verzen uit de koran geopenbaard werden en de Islam haar triomftocht begon. Mohammed moest s'nachts uit Mekka naar Medina vluchten, hij was als verspreider van een monotheïstische godsdienst niet populair onder de Mekkaanse polytheïsten, meerdere van zijn volgelingen waren vóór hem al vertrokken. Naar alle waarschijnlijkheid is Mohammed nooit in Jeruzalem of in de hemel geweest en heeft de Islam een onterechte claim op die stad liggen. Medina mag historisch gezien het centrum van de Islam genoemd worden, Jeruzalem alleen wegens de uitleg van de 'hemelse reis' door Ibn Ishaq. Zo zijn er meer van dit soort 'misverstanden' de wereld in geholpen door volgelingen die hun leider graag in een heroïsch maar historisch onjuist decor plaatsten.

Nu we met de huidige spanning opgescheept zitten komt het erop aan dat de democratische wet laat zien boven de religieuze wet te staan, dat de wetenschap de wonderen kan weerleggen. Als islamitische imams menen dat men vanuit de sharia recht heeft op het in brand steken van ambassades en het doden van 'ongelovigen' dan moet de westerse wereld ondubbelzinnig aantonen dat de sharia hooguit een historisch wetboek voor Medina was, maar niet voor de hele wereld. Een religie die gebruik wil maken van de vrijheid van godsdienst dient eerst te erkennen dat er een wet bóven de eigen regels staat, anders is deelname binnen dezelfde maatschappij (of wereld) op een wederzijdse basis van tolerantie uiteindelijk onmogelijk. De staat heeft de plicht toe te zien op die navolging, en moet dus niet tolereren dat er bijvoorbeeld opgeroepen wordt om homoseksuelen van flatgebouwen af te gooien. Terugdeinzen voor zo'n oproep geeft immers een verkeerd signaal af, alsof de heilige wetten als vanzelf respekt afdwingen en daarmee hun goddelijke oorsprong bevestigen. Het maakt een homoseksueel in de beleving van een volgzame gelovige ook een onmenselijk wezen, een vloek in de ogen van het heilige recht. Het is een op confrontatie beluste opvatting die in een pluriforme samenleving door het democratisch recht ontmanteld hoort te worden. Zodat er ruimte ontstaat voor kritisch onderzoek, de voorwaarde voor vooruitgang. En voor een plezierig leven.

Bron: Hans Jansen, De historische Mohammed, de Mekkaanse verhalen. ISBN 90-295-6282-X