Arnhemse meisjes (1)

Eelco is een merkwaardige man. Hij heeft het verleden van Herman Brood, maar leeft tegenwoordig meer als een wit kadetje: past op zijn zoontje, zet geregeld het vuilnis buiten en voor hij on line gaat, doet hij eerst pantoffels aan.

Ik schrijf dit omdat Eelco en ik vanaf vandaag de rubriek Arnhemse meisjes zullen gaan verzorgen. Eelco woont in Arnhem, en ik kom uit die buurt. Komt bij, we zijn allebei geen meisjes maar mannen van rond de veertig. Vandaar de titel.

Al zou je me martelen, dan nog zou ik niet weten hoe je Arnhemse meisjes moet versieren. Niet dat ik daar nu mee zit want ik heb een Brabants meisje en die is heel lief. Maar vroeger wilde ik graag verkering en de dichtstbijzijnde poel des verderfs was Arnhem. Ik ging vaak dansen in een disco die de Right On heette. Ik was jong en uit pure angst gaf ik de uitsmijters enorme fooien, van wel vijf gulden. Niet alleen bij het weggaan, maar ook bij het binnenkomen. En tussendoor voor de zekerheid ook nog een paar keer. Ik had daar wel een reden voor: in Arnhem woonden namelijk Arnhemse jongens, en die hielden van vechten, en ik hield niet van vechten. Maar zij dus wel en als ze dan daarmee begonnen, dan wilde ik de nooduitgang vrij hebben.

Wuivend met tientjes stormde ik dan door de deur, in de hoop dat de uitsmijter mijn tientjes wilde aanpakken en de kerels die mij achtervolgden tegen zou houden: "Hohoho, waar gaan wij heen? Zomaar deze tent verlaten? Maar dat gaat zomaar niet! Bier drinken moeten jullie! De barman heeft ook een privéleven!"

Meestal verliep het heel anders en had de meute woedende mannen mij al te pakken voor ik op het Gele Rijdersplein in de fontein kon springen. Het zal iets in mijn uitstraling zijn. Mannen van bedenkelijke komaf voelen zich enorm door mij vernederd. Ik hoef ze niet eens aan te kijken of ze vinden mij al een extreem arrogante kwallenbeet. Vooringenomen van ze, maar omdat hun hersens in hun biceps zitten, zijn ze daar niet echt op aan te spreken.

Arnhemse jongens willen mij nu eenmaal gewoon altijd tot moes slaan. Hetzelfde geldt voor Alkmaarse jongens, Alblasserdamse jongens, Arnemuidense jongens, Assense jongens, Assendelftse jongens, Avezaathse jongens en zo helemaal tot z, want ook Zwijndrechtse jongens willen mij altijd tot moes slaan.

Mijn leven is dus niet bepaald eenvoudig. Vooral niet omdat ik het hart op de tong heb. Stel, zo'n sportschooltype is net romantisch aan het zoenen met zijn meisje, je kent ze wel, zo'n delletje met van dat extensiehaar en een roze Vespa, hij heeft net een paar duizend euro opslag gekregen of een erfenis of zo, de zon schijnt maar het is ook weer niet te heet, en het sportschooltype heeft die morgen nog heerlijk geneukt met zijn vespasnol, voor zover hij dat nog kan want van anabole steroïden word je impotent. Maar er is dus in elk geval geen sprake van opgekropte seksuele energie. En stel het sportschooltype staat ook nog bovenop zo'n tegel met zo'n lieveheersbeest erop, om hem te helpen herinneren aan de zinloosheid van zinloos geweld. Het sportschooltype is kortom de vrede in persoon op dat moment.

Maar dan kom ik eraan.

"Lelijke vriendin heb jij," zeg ik dan per ongeluk, terwijl ik voor hem ga staan. "Stomme brommer heeft ze. Geen wonder dat ze alleen zo'n impotente steroïdegroothandel als jij aan de haak kon slaan."

Oei. Ik schrik van mijn eigen woorden. Misschien was het handiger geweest om iets anders te zeggen. Maar wat? Er schieten mij alleen maar onaardige dingetjes te binnen.
Hé spiermassa, hoe voelt dat nou als zo'n eikelpiercing gaat roesten?
Hé Mister Fitness, als je zo doorgaat met zoenen bezwijkt ze nog, wat een putlucht, man!
Hé jij stond zeker ook niet vooraan toen de lekkere wijven werden uitgedeeld, wat was je aan het doen, zeker de korsten uit je kont aan het krabben?

Dus ik zeg maar niks anders meer en blijf voor hem staan grijnzen.

Meestal zie ik de klap aankomen. Heel goed zie ik hem zelfs aankomen, want het is dan net alsof de beweging in slow motion gaat, de vuist nadert mijn neus tergend langzaam, maar toch kan ik niet duiken of ontwijken. De vuist wordt steeds groter en groter, en op het moment van de impact gaat alles juist weer heel snel, mijn hoofd tolt op mijn nek alsof ik dat meisje uit The Exorcist ben, mijn benen worden van Brinta en ik zie gele strepen door het zwart, 't is verdorie net Vitesse.

(Aalbers al terug trouwens? Moet Eelco maar even iets over zeggen volgende week.)

Het schijnt dat Arnhemse meisjes geil worden van vechtende mannen. Dat is iets heel ouds uit de evolutie van het zoogdier, dat bij bepaalde exemplaren van de homo sapiens als dinges is blijven hangen, kom, daar is zo'n moeilijk woord voor. Net als je stuitje, daar heeft vroeger een staart aan vast gezeten. Hoe heet zoiets nou toch? Hermafrodiet? Zeugma? Rumineren? Er schieten allerlei verkeerde woorden door mijn hoofd, maar niet het goede.

Gek kan ik daarvan worden, ik ben zo vaak knock out geslagen dat ik soms bepaalde woorden niet meer weet. Lastig omdat ik straks na de zomervakantie als onderwijzer ga werken. En dan kun je die afasie niet hebben natuurlijk.
"Wesley! Ga onmiddellijk de, kom-hoe-heet-het uit. Verlaat nu de ehhhh, verlaat nu de ehhhh, klis? Klos? Toe Wesley, je begrijpt dondersgoed wat je moet verlaten, Wesley, nu de dinges uit of ik schop je de dinges uit."
Ik denk niet dat Wesley dan de dinges zal verlaten, wat jij?

Maar goed, er is dus niets waar het Arnhemse meisje zo willig van wordt als haar vriend zien vechten. Dat weet die vriend ook wel, onbewust dan, ja hehè, dat soort kleerkasten heeft helemaal geen bewustzijn, dat volgt ook maar willoos de instructies van een beperkt aantal hormomen op. Het eet, het slaat en het paart. En het kiest niet eens zelf de volgorde. Als de hormonen een beetje flauw willen doen, krijgt zo'n type tijdens het paren opeens honger, of moet het halverwege een frikadel speciaal opeens iemand in elkaar slaan. De frikadel bungelt nog in zijn mond maar hij maait zomaar een oud vrouwtje neer. Het vespadelletje wordt hier zo geil van dat ze haar frikadelletje ook in haar mond laat bungelen en zich moet vastgrijpen aan een statafel. (Het liefst was ze erop gaan liggen natuurlijk. Maar ja, het is nu eenmaal een statafel.)

Een oud vrouwtje, of: mij. Gelukkig kom ik niet al te vaak buiten mijn wijkje. Hier, in de Pijp, waar overigens laatst nog Koningin Beatrix op bezoek was, wat niet zo heel vervelend zou zijn als zij niet extreem veel kleerkasten vooruit had gestuurd om haar zogenaamd te bewaken, zodat ik die dag wel veertien keer in elkaar ben gebeukt, en dat allemaal omdat de Albert Cuijp 100 jaar bestond! Godverdomme! Kan het mij schelen hoelang die kolote markt bestaat! Wat mij meer interesseert is hoe lang die ellendige kramen nog in de weg denken te gaan staan voor iedere vorm van beschaafd gemotoriseerd verkeer! Zo tergen ze een mens toch ook! En ik waarschuw je, er komt een moment dat ik knak, en met een shovel alle markten van Nederland zal ontruimen, inclusief bakkerskraam het Stoephoertje, die toevallig heel erg vies brood heeft dat in een gigantische fabriek ergens in het midden van het land weken van te voren gebakken wordt zodat je niet weet of de halve productieploeg hun zaadlozing in het deeg heeft gedeponeerd of driekwart van de productieploeg hun zaadlozing in het deeg heeft gedeponeerd.

Woe-dend word ik van markten! Begin toch gewoon een winkel als je zo nodig iets moet verkopen en ga niet op straat in de weg staan met je overbodige waar. En maar tetteren in je oor, a-haardbeiennn! Heen heurootje! JA MAAR IK WEET TOCH NIET HOEVEEL AARDBEIEN IK VOOR MIJN EUROOTJE KRIJG? De prijs per kg wil ik kunnen vergelijken! Megaule.

Op markten word ik ook heel vaak in elkaar geslagen.

Maar ik moest mijn zin nog afmaken. Hier, in de Pijp, valt het allemaal nog best mee, want de meeste mensen die ik per ongeluk beledig spreken mijn taal niet. Ze glimlachen beleefd terug want ze hebben in het donorland al op de ambassade geleerd dat dat heel ingeburgerd overkomt.

Dus al met al ben ik best gelukkig. Wel heb ik last van geheugenverlies door het vele beuken op mijn kop. Of had ik dat al geschreven? En waar gaat dit ook alweer over? Er was een punt, een clou, maar wat ook weer?

Oh, mèn!