De zeven hoofdzonden: Jaloezie

Daar zat Jip, huilend op de trap in de gang. Hij mag zijn broertje niet slaan. Maar toch, dat autootje is van hem. Ook al zou hij er de rest van zijn leven niets mee doen, het is van hem, van hem. Stampvoetend knijpt hij zijn ogen fijn. Stom rotautootje, dat was het, hij speelde er toch nooit mee. Maar zijn broertje moest gewoon met zijn poten van zijn autootje afblijven. Want dan leek het autootje ineens wel weer mooi, dan kreeg het zo’n lonkende gloed, dat het van hem was, en dat niemand er plezier mee mocht hebben, behalve hij. Want het was van hem, van hem.

In de oude doos op zolder vond hij een autootje. De rode verf was gebladderd en de zijkant had een deukje maar hij moest lachen toen hij hem zag. Zijn autootje. Nauwelijks mee gespeeld, maar nog altijd van hem. Even vergat hij waarom hij op zolder zat en flitsten beelden van weleer aan hem voorbij. Waarom zat hij hier eigenlijk? Janneke wilde zijn oude jeugdspullen weggeven aan de bazaar. Ze zei nog dat hij er toch nooit iets mee deed. Dat het daar alleen maar in de weg lag.

Boeiend. Al lag het er honderd jaar. Misschien voor zijn kleinkinderen, of later, als hij nog eens herinneringen wilde ophalen of zo. Maar Jip, had ze gezegd, je kunt niet alles bewaren, en zeker niet om die reden, je moet een ander ook eens wat gunnen.
Daar gaat het niet om, had hij gezegd. Maar daar ging het wel om. Hij dacht altijd dat hij te kort kwam, altijd dacht hij dat anderen ergens meer plezier beleefden dan daar waar hij op dat moment was. Het maakte niet uit wat hij zelf had, of deed. Het gras aan de overkant lonkte zo hemels groen, dat hij vergat dat hij zelf in een zwembad lag.

Ineens herinnerde hij zich een oude vergelijking, van zijn oude christelijke basisschool. Over één of andere rijke grondeigenaar met heel veel schapen. Die hield een feestje maar wilde eigenlijk zijn eigen schapen niet opofferen voor het eten. Dus nam hij het enige mooie schaap van zijn arme knecht. Wat was hij toen verontwaardigd geweest, hij had meteen de vergelijking begrepen. Dat deed je toch niet.

Maar de vergelijking kwam akelig dichtbij. Onwillekeurig kwamen er herinneringen boven drijven en ze waren niet meer te stoppen. Het verraad aan zijn jeugdvriend om toch maar bij die andere stoerdere groep te horen. Zijn verdrietige ex-vriendin die hij toch weer was gaan zoenen, net op het moment dat ze een andere jongen een beetje leuk begon te vinden. Zijn talloze nutteloze aankopen die altijd datgene van die ander net iets overtroffen. Het eeuwig treiteren van zijn collega waarvan hij wist dat die heel goed bezig was. Zijn zeiken op alles waar hij diep in zijn hart van onder de indruk was.

‘Is het nu over, Jip?’
‘Nee, het is mijn autootje.’
‘Dan blijf je nog maar even lekker hier zitten en ga je maar eens nadenken over het feit dat je iemand anders ook eens wat moet gunnen. Anders kun je het later wel eens erg moeilijk krijgen.’
Hij stampvoette nogmaals.
‘Van mij, van mij.’

Janneke kwam de trap op naar de zolder.
‘En, ben je er uit?’
‘Neem maar mee dan.’
Janneke pakte een doos en stapte naar beneden. Jip roept haar na.
‘Behalve dit autootje...’

‘Want die is van mij.’