Kamer 315

'Eet nu maar de worteltjes, dat is goed voor je', zegt de verpleegster. Ongeduldig vist ze met een lepeltje de worteltjes van het bord en houdt het voor zijn gerimpelde mond. Twee waterige ogen, ooit felblauw maar nu vaal en grijs, staren naar de worteltjes. Hij houdt niet van worteltjes. Nooit van gehouden. Niet toen hij jong was en zeker niet nu hij oud is. Hij heeft eigenlijk helemaal geen trek meer de laatste tijd. Na een paar happen zit hij vol, maar hij heeft geen zin om dat aan de verpleegster te vertellen. Ze luistert toch niet. Ze ziet alleen een lastige oude man, die zijn worteltjes niet wil eten. Hij keert zijn hoofd af. De verpleegster zucht en zet het bord op het dienblad dat boven zijn borst hangt. 'Dan moet je het zelf maar weten', zegt ze vinnig en loopt de kamer uit.

Je, zegt ze. Niet u, maar je. En daar komt het uiteindelijk allemaal op neer. Als je maar oud genoeg wordt, gaan ze vanzelf weer je zeggen. De oude man draait zich op zijn zij en grimast even van de pijn. Iedere beweging doet pijn. Daar had hij vroeger toch nooit last van. Hij heeft een kamer voor zichzelf alleen in het verpleegtehuis. Betaald met het geld uit zijn eigen bedrijf waar hij zijn hele leven hard gewerkt heeft. Mooie tijden waren dat. Zware tijden, maar mooi. Aanzien had hij, en respect, daar draait het uiteindelijk allemaal om.

Door de open deur ziet hij een aantal mensen door de met TL-buizen verlichte gang lopen. Ze lachen. Waarschijnlijk net op bezoek geweest bij hun opa, oma, vader of moeder. Hoe lang heeft hij zijn kinderen al niet gezien? Zeker al een maand niet. Niet dat het erg is. Ze hebben allemaal hun eigen leven, maar hij mist ze wel heel erg. Het zo begeerde aanzien en respect vallen in het niets bij de glimlach van je eigen kind. Niets is zeker in het leven, helemaal niets, behalve dat je als vader je leven zou geven als je daarmee je kinderen pijn zou kunnen besparen.

Ja, hij mist zijn kinderen, maar nog meer mist hij Ellie. Samen met Ellie kon hij alles aan. Ellie was de spil in zijn leven waar alles om draaide. Ze gaf hem de kracht om iedere nieuwe dag met opgeheven hoofd tegemoet te treden. Eén blik in haar ogen en alles werd bijzaak. Vijfenveertig jaar lief en leed. Vijfenveertig jaar samen lachen en samen huilen. Wat zeiden de doktoren ook al weer? Haar hart wil niet meer. Haar geest is sterk, maar het lichaam is zwak. En dat was dat. Twee zinnetjes die het einde beschrijven van de persoon waar niet genoeg woorden voor bestaan om haar te bedanken voor alles wat ze voor je heeft betekent.

En daarna? Daarna wil je niet meer. Alles, zelfs de kleinste dingen, herinneren je aan de tijd samen. Jonge mensen snappen het niet. Zelfs zijn kinderen snappen het niet. Uren alleen in je huis. Niets te doen behalve treuren. Te oud om nog iets te gaan ondernemen en eigenlijk ook helemaal geen zin om het huis uit te gaan. De welkome afwisseling als je kinderen langskomen helpt je de weken door. Maar na een paar maanden word je een zeur. Vinden ze dat het tijd wordt dat je verder gaat met je leven en pakken ze hun eigen leven weer op. Dagen alleen worden weken alleen en de weken worden maanden. Slecht slapen, veel piekeren, heimwee naar de vrouw die je leven compleet maakte, eisen hun tol op je oude lichaam en voor je het weet lig je aan de hartbewaking in een groot ziekenhuis. De geest is zwak, maar het lichaam nog niet. Meneer is te oud om nog alleen thuis te blijven en heeft constante verzorging nodig. Moeilijke blikken bij de kinderen. Ze hebben het druk. Geen tijd voor een oude man. Het woord verpleegtehuis valt steeds vaker en je bent terug bij af. Behandeld worden als een klein kind, alleen nu door meisjes die jong genoeg zijn om je kleindochter te zijn.

Hij opent zijn ogen. Het bord met de worteltjes is weg. Weggehaald terwijl hij sliep. Hij slaapt te veel, het leven glip door zijn vingers, maar er is ook niets anders te doen. Door de deur op de gang klinkt muziek. Verbaasd slaat hij de dekens terug en stapt uit bed. Op blote voeten loopt hij naar de deur. De vloer is koud. Hij merkt het niet. Muziek in een verpleegtehuis? Dat is heel erg vreemd. De gang is verlaten. Zelfs het bureau waar altijd de nachtzuster zit is leeg. De muziek komt uit de recreatiekamer waar de tv staat en tijdschriften liggen. Waar hij af en toe stil voor zich uit staart en net als alle andere patiënten zijn tijd uitzit. Hij loopt de ruimte in. Er is een feestje aan de gang. Veel mensen in feestkleding. Ze praten en lachen. Vrolijke gezichten. Aan de zijkant van de kamer is een bar verschenen en muziek klinkt uit twee grote zwarte boxen. Niet die herrie die ze tegenwoordig produceren, maar mooie jazz. De muziek waar hij altijd van heeft gehouden. Het duurt even voordat hij doorheeft dat hij iedereen in de kamer kent. In de loop der jaren uit het oog verloren, maar allemaal mensen die ooit iets hebben betekend in zijn leven.

Daar staan Hans en Gerrit, vrienden waar hij in de tweede wereldoorlog samen mee heeft gevochten. Ze zien hem en zwaaien. Hij zwaait schuchter terug. Nu ziet iedereen hem en ze komen op hem af. Ze schudden zijn hand en groeten. 'Hoe gaat het?' zeggen ze en 'lang niet gezien.' Hij schudt de hand van Kees, zijn jeugdvriend. Van Margaretha, zijn eerste liefde. Meer en meer bekenden komen op hem af en een warm gevoel overspoelt zijn oude lichaam. De pijn waar hij al zo lang mee leeft dat ze een deel van hem is geworden, is weg. En daar, daar bij de deur ziet hij haar. Hij loopt langzaam op haar af. Bang dat als hij te snel loopt ze weer verdwijnt. Tranen van geluk stromen over zijn wangen. 'Ellie', zegt hij zachtjes, 'Ellie, ik heb je zo gemist', en hij neemt haar in zijn armen. In de recreatiekamer gaat het feest nog lang door.

De verpleegster op de ochtendronde komt zijn kamer binnen met het ontbijt en ziet het meteen. Vandaag hoeft ze geen lastige oude man te voeden. Ze loopt de gang weer op en belt de hoofdzuster. De familie moet ingelicht worden en een berichtje gaat naar de administratie, simpel en kort. Kamer 315 is vrij.