Roze plakkaat

Pratend, lachend en gierend loopt het groepje meiden over straat. Onverwacht een tussenuur geeft wel reden tot uitgelaten plezier. Ze hebben bij de snoepwinkel lekkers ingeslagen en lopen kauwend op hun roze kauwgomklonten te genieten. Af en toe blijven ze staan, omdat ze bijna niet meer kunnen van het lachen. Pubers zijn het.

Dan blijft de aanvoerster van het span staan en spuugt midden op straat een grote roze klont kauwgom uit. “Gadver! Er zit helemaal geen smaak meer aan!” roept ze. De andere meiden gieren het uit. De meest gewetensvolle van de groep werpt nog tegen: “Joh, dat kan je toch niet zo midden op straat uitspugen? Kijk, daar staat een prullenbak!” Maar ze wordt vierkant uitgelachen door de rest. Als een van de meiden een bijdehandte opmerking maakt, ligt ook zij al weer snel dubbel van het lachen. Er wordt weer nieuwe kauwgom uitgedeeld. De papiertjes van de kauwgom waaien weg in de wind.

Zij zoekt zich onzeker een weg over straat. Nog maar net genezen van een griepje, wil ze vandaag toch echt even naar buiten. Ze heeft haar nieuwe schoenen aangetrokken, die zitten lekker stevig met de nieuwe steunzolen die de orthopeed haar heeft aangemeten. Het zijn mooie schoenen en ze hebben haar dan ook een lieve duit gekost. Even blijft ze staan. Het valt toch tegen om buiten te zijn zo tussen de mensenmassa. Maar ze wil, ondanks haar leeftijd nog zo graag naar buiten. Het is niet ver naar het postkantoor. En door de griep heeft ze dat pakje nog niet eerder naar haar zus op kunnen sturen, terwijl die vorige week al jarig is geweest. Natuurlijk heeft ze haar wel gebeld en ook uitgelegd, waarom haar pakje later zou komen. Haar zus had alle begrip gehad en haar gesommeerd rustig aan te doen met die griep. “We zijn geen achttien meer, Bep,” had ze gegrapt. Nu loopt ze, met het pakje in haar tas, naar het postkantoor. Rustig aan maar. Ze loopt dicht langs de gevels van de winkels en af en toe blijft ze even staan om uit te puffen. Maar wat voelt ze toch onder haar schoen? Iets kleverigs. Bah, wat vervelend. Ze probeert het te negeren en loopt nog een paar passen door. Is ze door de hondenpoep gelopen? Of is het wat anders? Even verderop ziet ze een regenpijp. Daar houdt ze zich aan vast. Voorzichtig tilt ze haar been op om onder haar schoen te kunnen kijken. Een eenvoudige beweging voor jonge mensen, maar haar kost het veel inspanning. Op de zool van haar nieuwe schoen zit een groot plakkaat roze kauwgom. Ze voelt woede in zich opkomen. Wat ontzettend smerig. Wie gooit er nou kauwgom midden op straat? Ze haalt haar tas van haar schouder om te zoeken naar iets waarmee ze het kan schoonmaken. Ze vindt een pakje met papieren zakdoekjes. Ze zet haar handtas even naast zich neer om het pakje zakdoeken open te maken. Hè, wat is ze toch duizelig. Het valt niet mee, om één been omhoog te houden. Met het zakdoekje probeert ze om het plakkaat kauwgom te verwijderen. Het puntje van haar tong komt uit haar mond van de inspanning. Het zweet breekt haar uit.

Het is in een fractie van een seconde gebeurd. “Hee! Blijf staan! Houd de dief, houd de dief!” roept ze met overslaande stem. Zo snel haar benen haar kunnen dragen, rent ze achter de dief aan die er met haar handtasje vandoor is gegaan. Dan wordt het plotseling zwart voor haar ogen. En ze valt.

Mensen buigen zich over haar heen, maar ze merkt het niet meer. Ze is bewusteloos en is zich onbewust van het feit dat ze in een ambulance naar het ziekenhuis wordt vervoerd, en binnen een uur aan haar gebroken heup wordt geopereerd.

Ze komt uit school en kwakt haar fiets in de coniferenhaag. Daar zal ze straks wel weer een opmerking over krijgen van haar moeder, maar ze gaat haar fiets toch echt niet in de schuur zetten. Vanavond gaat ze naar jazzballet, dan heeft ze haar fiets toch weer nodig. “Mam!” roept ze, zodra ze binnenkomt. Wat is het stil. Is er niemand thuis, of zo? Maar als ze de woonkamer binnenloopt, ziet ze dat haar moeder zit te huilen op de bank. “Wat is er mam?” vraagt ze verschrikt. Haar moeder kijkt haar met betraande ogen aan. “Oma ligt in het ziekenhuis. Ik heb gewacht tot jij uit school was, we moeten er meteen naar toe. Ik had je nog geprobeerd te bellen, maar je nam niet op.” Beschaamd denkt het meisje aan de oproepen die ze wel had gehoord, maar niet had beantwoord. “Mijn moeder,” had ze nog gelachen naar haar vriendinnen. “Ik neem mooi niet op, want dan moet ik natuurlijk weer een boodschap voor haar doen. Geen zin in.”

“Maar wat is er dan met oma?” vraag ze. Haar moeder zucht. “Ik weet het niet precies, maar ze ging een boodschap doen en haar tas is gestolen. Oma wilde er achteraan rennen, maar dat kan ze natuurlijk helemaal niet meer! En toen is ze gevallen. Haar heup is gebroken, en ze heeft allemaal schaafwonden, het arme mens. Kom, we gaan naar het ziekenhuis, daar horen we meer.”

Ze stappen in de auto. Onderweg praten ze niet veel, ze zijn beiden bezig met hun eigen gedachten. Het meisje is woedend. Haar omaatje! Een of andere ploert heeft gewoon haar oma beroofd van haar tas. Je zou zo’n kerel toch doodschoppen! Met die gedachten haalt ze haar pakje kauwgom uit haar zak en biedt haar moeder ook eentje aan. Deze schudt kort het hoofd. Als ze de auto bij het ziekenhuis hebben geparkeerd, lopen ze naar de hoofdingang. De moeder kijkt naar haar dochter, die net een roze bel van haar kauwgom blaast. “Spuug die kauwgom maar uit in die prullenbak daar,” wijst ze. “Geen gezicht als je bij oma aan komt met kauwgom in je mond.”