Waaien

Met een vermoeide zucht masseerde Sofia met twee vingers haar slapen. Voor een minuut sloot ze haar ogen, de vergetelheid verwelkomend die als een zwart monster lag te wachten op het moment dat ze haar concentratie verloor. Resoluut trok ze haar oogleden weer van elkaar. Nu was niet het moment om haar aandacht te laten glippen. Met een frons concentreerde ze zich weer op het beeldscherm voor haar. De schamele 250 woorden van haar essay, dat uiteindelijk 1000 woorden moest tellen, keken boos terug. In de afgelopen twee uiterst frustrerende uren had ze nog 300 woorden bij elkaar weten te schrapen, om ze vervolgens bij het overlezen weer te kunnen verwijderen. Ze hadden niets met het onderwerp te maken gehad. Met een schuin oog keek ze naar de digitale klok, rechtsonder in haar beeldscherm. Half twaalf en nog maar op een vierde. Het zou een erg lange nacht worden.

Met moeite stond ze op om haar slapende benen weer wat actie te gunnen. Ze griste haar koffiekopje van het bureau en zag tot haar ongenoegen dat er een lelijke bruine ring op het blanke hout achterbleef. Als ze dat hout nou vorige week gelakt had, was het geen probleem geweest. Maar nee hoor, ze had het uitgesteld. Wat was er nou voor haast in een tafel lakken?
Met haar lippen strak van ongenoegen liep ze door het appartement naar de keuken, om nog maar een koffie te zetten. Terwijl het koffiezetapparaat tevreden pruttelde, deed Sofia de deur naar het balkon open en stapte de buitenlucht in. De diepe teug adem die ze nam om de buitenlucht haar longen in te laten stromen, resulteerde in een hoestbui van een jewelste. Die verdomde uitlaatgassen ook. In de stad gaan wonen was in het licht van haar gezondheid niet zo’n geniale keuze. Sofia vluchtte weer naar de veilige warmte van de keuken, waar het koffiezetapparaat wonder boven wonder zijn taak volbracht had. Terwijl ze een teug nam van het zwarte goedje, vertrok haar mond in een grimas. Wat was koffie eigenlijk smerig. Het was dat ze zonder de cafeïne als een blok in slaap zou donderen, waarschijnlijk met haar hoofd charmant op het toetsenbord van haar laptop, zodat de letters zich de volgende ochtend bij het ontwaken zich zouden aftekenen in het vel van haar wang. Na de volgende slok begon haar maag te protesteren. Voor het gemak had ze haar cafeïne-intolerantie maar even vergeten. Daar zou ze morgen de prijs voor moeten betalen. Met borrelende ingewanden en een zwaar gemoed, zette ze zichzelf weer achter haar laptop.

Het was klaar, afgelopen. Nu kon ze nergens iets meer aan veranderen. Terwijl de onzekerheid over de kwaliteit van het werk en de opluchting omdat het gedaan was met elkaar vochten, schoof ze de snelhechter bovenop de stapel essays in het postvakje. Toen Sofia het gebouw uitliep kon ze een geeuw niet onderdrukken. De cafeïne en de stress hadden haar gezamenlijk een drie kwartier slaap gegund. ‘Lange leve het studentenleven,’ mompelde ze met een wrange glimlach. Op de fiets terug naar haar kamer draaide ze keiharde rock. Het was alles wat ze kon doen om maar niet in slaap te vallen. ‘Word geen slaaprijder!’ De leuze drong zich vervelend op in haar hoofd. Blijkbaar bleef er van die vervelende overheidscampagnes toch iets hangen.

Thuis pakte Sofia langzaam haar tas in. De vieze kleren die haar vloerbedekking verstopten, wierp ze lusteloos richting de wasmand. Mis. Achja, dat ruimde ze later wel weer op. Met haar laptoptas en weekendtas ieder om een schouder, wierp ze nog een laatste blik haar kamer in. Wat een teringzooi. Ze zuchtte diep en liep de deur uit.

Het was ongelooflijk druk op het perron, zoals iedere vrijdag. Sofia vroeg zich af wat al die mensen moesten. Ze had er een gruwelijke hekel aan als het druk was in de trein. De kans was groot dat ze niet kon zitten, of naast vervelende mensen. Toen de trein kwam aanrijden, dromden de mensen bij de deuren als een zwerm aasgieren om een lijk. De passagiers die wilden uitstappen, keken door het plexiglas van de deuren al met wanhoop in hun blik naar de troep hongerige leeuwen waar ze doorheen zouden moeten walsen. Nadat de deuren met een knal opensprongen, stroomden de reizigers langzaam de trein uit, langs de ongeduldig wachtende meute. Er leek geen einde aan te komen. Verstrooid keek Sofia opzij, moe van het wachten. Het viel haar op dat de rest van het perron al bijna leeg was. Ruimte genoeg bij de andere deuren. Ze keek met een minachtende glimlach naar al die mensen die zo gefocust waren op snel naar binnen kunnen, dat ze totaal over het hoofd zagen dat ze via de andere deur al lang binnen waren geweest en glipte via een andere deur de overvolle coupé in. Vermoeid plofte ze naast een oud vrouwtje neer, die direct vroeg waar ze naar toe ging.  ‘Het een-na-laatste station’ antwoordde ze vriendelijk. Of ze dan van plek wilde ruilen, het fragiele oudje moest er het volgende station al uit en als ze wisselden, scheelde dat een hoop gedoe. Met een vriendelijke glimlach schoof Sofie langs de vrouw naar het raam. Mooi, ze zat precies waar ze wilde zitten. Ze klapte haar laptop open, drukte de oordopjes in haar oren en zette de film aan. Twee en een half uur niet nadenken, wat een luxe.

Aan het gemurmel van de conducteur was niet te verstaan wat het volgende station was. Gelukkig wist Sofia dat ze er hier uit moest. Ze verzamelde haar bagage, hing de loodzware tassen weer om haar schouders en wankelde door de wiebelende trein naar het naar urine stinkende halletje.

Terwijl de rode lichtjes van de trein steeds kleiner werden, draaide Sofia zich om en keek om zich heen. Niets. Helemaal niets. Weilanden, af en toe een boom, zo nu en dan een huisje of een boerderij. Zo gauw het getinkel van de slagbomen was weggestorven spitste ze haar oren, luisterend naar de welkome stilte. Ze sloot haar ogen en snoof de frisse groene geur op. De regen druppelde teder over haar gezicht, alsof het duizend kleine koude vingers waren die haar liefkoosden. De wind blies door haar haren, en nam alles mee. De zorgen, de stress, de vermoeidheid, de kou. Haar hart werd licht en vloog met de wind mee. Ze was weer thuis.