Kletskoppen
‘Hé, gezellig, kom binnen. De koffie is net klaar, ik schenk meteen even een bakkie voor ons in.’
‘Lijkt me heerlijk. Nou, ik heb mijn badkamer alweer schoon. De was draait, dus ik ben wel toe aan een kop koffie.’
‘Zo, kijk eens aan. Een kletskop erbij? Ik zet het pak wel op tafel, als je eenmaal aan die koekjes begint…’
‘O, dat heb ik ook. Dan weet ik niet meer van ophouden. Gelukkig kom ik geen gram aan denk ik dan maar. Heb je dat trouwens gezien aan de overkant?’
‘Ja, vanmorgen al, toen ik de gordijnen opendeed. Ik wist helemaal niet dat die mensen gaan verhuizen!’
‘Maar beter ook. Dat zijn toch geen mensen voor onze buurt? Moet je die ramen zien, net matglas. En dan die tuin, het onkruid staat een meter hoog! Het zal daar in huis ook wel een smerige boel zijn.’
‘Dat denk ik ook! Mijn kinderen mogen daar echt niet binnen spelen hoor! Dan komen ze vast met luizen thuis, nee, dank je wel. Ik denk dat ze de huur niet meer konden betalen. Ze werken geen van beiden. Hij schijnt het aan zijn rug te hebben, maar ieder weekend wordt er een kratje bier naar binnen gesjouwd. Kijk, dat kan dan weer wel. Zij doet ook niks, volgens mij. Zit alleen maar de hele dag voor de televisie.’
‘Precies. De buurt gaat er alleen maar op vooruit als zij weggaan. Ze hebben ook van die rotkinderen. Tuig. Ik zeg niet, dat mijn kinderen lieverdjes zijn, maar die van hun zijn net wilde apen! Ze zien er ook smerig uit en ruiken altijd naar frituurvet. Krijgen ook totaal geen opvoeding.’
‘Volgens mij ook niet. Ik ga nog een kopje koffie inschenken voor ons. Moet je eens komen kijken! Ze sjouwen net de bank de verhuiswagen in; tjonge, jonge, dat ding is nog te lelijk voor de vuilnisbelt!’
‘Ja zeg, inderdaad. Ik beklaag de mensen die in hun huis gaan wonen. Uitgeleefde bende. Ik zou zo niet kunnen leven hoor. Ik zeg niet, dat het bij mij altijd even schoon is, maar dit slaat alles.’
‘Hoezo ‘niet schoon’, mens, je hebt het altijd keurig!'
‘Ach ja, een mens doet zijn best. Bij jou is het anders ook altijd schoon en netjes hoor!’
'Dank je. Ik heb trouwens ook zo’n last van de achterbuurman. Hier, neem nog lekker een kletskop.’
‘Van Huib bedoel je? Ja, dat is ook een apart type hoor.’
‘Hij parkeert steeds zijn busje hier pal voor het huis. Dan is er in zijn rijtje zogenaamd geen plek meer. Schots en scheef parkeert hij dat lelijke geval voor mijn deur. Ik kan niet eens naar de overkant kijken! Als ik er wat van zeg, dan haalt hij zijn schouders op en zegt, dat ik niet zo moet zeuren!’
‘Je zou er de ‘Rijdende Rechter’ op af sturen. Ken je zijn vrouw ook? Marie? Wat een achterbuurttype is dát zeg. En klétsen! Altijd staat ze in het achterpad te roddelen over alles en iedereen in de buurt. Als ik haar tegenkom, dan loop ik zo snel mogelijk door, ik wil niks met dit soort mensen te maken hebben.’
‘Inderdaad. Je snapt het ook niet hè? Hebben zulke mensen dan niks beters te doen, denk ik dan altijd bij mezelf. Hier meid, de laatste twee kletskoppen. Laten we het pak maar leegeten.’