Groene muts
Ik zit aan mijn bureau. Eerlijk gezegd heb ik een fijne stek voor mezelf weten te regelen. Mijn monitor is vanuit geen enkel punt in de kamer te zien. Pas als je naast mijn bureau staat kan je op mijn scherm kijken. Ik noem dat de ‘alt-tab delta’ van een werkplek. Die is gedefinieerd als: het aantal stappen van de deur van de kamer, tot je baas op je scherm kan kijken. Oftewel, de tijd die je hebt om alle niet-werkgerelateerde onzin van je scherm weg te alt-tabben op het moment dat je baas de kamer binnen komt voor een van zijn NSB-inspecties. In mijn geval is die goed. Het nadeel van de indeling van de kamer is dat ik weinig vluchtwegen heb. Dat weet mijn baas, die me soms genadeloos vast pint door met zijn vadsige pens midden tussen de deur van de kamer en de punt van mijn bureau te gaan staan. Ik kan dan geen kant op, en ben verplicht te luisteren naar zijn zwakzinnige praatjes over biznizblablabla.
De afdelingsjoker komt, met zijn groene kerstmuts op, de kamer binnen. Hij wordt later manager, ik kan het zien. Hij posteert zich op exact dezelfde plek als mijn baas. Blijkbaar moet je een neus hebben voor zulke plekken. Midden in de kamer, waar iedereen je goed kan zien, en waar niemand de ruimte kan verlaten zonder je bijkans omver te lopen. Ik denk niet dat hij iets te melden heeft. Hij komt alléén binnen om te laten zien wat voor gekkerd hij is. Hij gaat vandaag alle kamers af, met een kutsmoes, om te laten zien dat hij een groene kerstmuts op heeft.
“Hee,” zegt hij tegen Theo, een van mijn kamergenoten, “heb jij nog papieren waar dingen opstaan die ik ook gewoon even uit het archief kan halen?”
Ik kan me niet herinneren waar hij precies voor kwam, maar woorden van gelijke strekking. Theo glimlacht en begint te rommelen in zijn bureaula. Ik kijk het tafereel aan. Jos, mijn andere kamergenoot laat ondertussen zijn nieuwe ringtone horen. Ja, we weten dat het kerstmis is. Of, althans, bijna. En de jolige stemming komt er helemaal in nu Jos’ telefoon een blikkerige, drietonige versie van Jingle Bells laat horen.De groene muts zwabbert mee, en de drie mannen lachen. Verbijsterd door deze zwakzinnigheid overzie ik het tafereel. Als Jos' telefoon uitgepiept is, sta ik op.
“Ah, elf of rendier, het maakt niet uit! Ga je koffie halen? Voor mij een chocomel.” De groene muts lacht zijn tanden bloot om zijn niet grappige opmerking. Ik kan hem alleen dreigend aankijken. De stemming is meteen verpest. Waar we net nog warm werden in een bad van jolige spontaniteit, is er nu een domper geweest. En dompers, daar kunnen we niet tegen in deze kamer. Jos heeft de oplossing: hij laat Jingle Bells gewoon nog een keer horen. Ik loop richting deur.
“Nou, als je er niks op te zeggen het,” forceert de groene muts uit zijn immer lachende mond, “dan zegt ons Jos het met muziek.” Groene muts stapt ineens met gespreide armen op me af. “Dans met me op kerstmuziek, vrede op aard … “ Verder komt hij niet. Met een welgemikte kopstoot voeg ik rood toe aan zijn palet kleuren. Dan ga ik de kamer uit
Genietend van de bezorgde kreten van mijn kamergenoten loop ik naar de koffieautomaat. Er staan een man of vier te wachten, allen met doosjes in de hand. Ik dring me naar voren en pak een kopje koffie van een van de wachtenden. Tevreden loop ik over de afdeling. Vrede op aard. Me reet.