Twee jaar gevangenisstraf voor poging in brand steken auto in Amsterdam

Een 34-jarige man is veroordeeld tot twee jaar gevangenisstraf, omdat hij vorig jaar februari een auto in Amsterdam-Zuidoost in brand probeerde te steken. Naast zijn gevangenisstraf mag de man zich voor vijf jaar niet meer in de buurt begeven waar hij probeerde brand te stichten. Ook mag de man geen contact hebben met het slachtoffer en diens gezin. Zo meldt AT5.

De man gooide op 12 februari vorig jaar eerst een baksteen door de ruit van de auto waar hij brand probeerde te stichten. Nadat hij de auto had vernield, goot hij een hoeveelheid benzine in de auto en gooide hij brandende lucifers richting de auto. Daarmee was hij volgens de rechtbank niet alleen een gevaar voor goederen, maar ook voor omliggende 'beplanting en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor die personen'. 

"Verdachte heeft hiermee welbewust een groot gevaar voor anderen in het leven geroepen. Dat de poging tot brandstichting er niet toe heeft geleid dat er een gevaarlijke brand is ontstaan, is buiten de invloed van de verdachte gebleven", aldus de rechtbank. "De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om een ernstig feit, vanwege het grote gevaarzettende en intimiderende karakter."

Conflict
De 34-jarige blijkt een conflict te hebben met de eigenaar van de auto. Uit de verklaring van de aangever blijkt dat er bij het hele gezin veel 'onrust, angst en gevoelens van onveiligheid' zijn bezorgd. Volgens de rechtbank is het onduidelijk waarom de man de auto van het gezin in brand wilde steken. "De onduidelijkheid over het motief heeft gedurende een lange periode een grote impact gehad op het gezin." Omdat de man zijn motief voor poging tot brandstichting niet openlijk wil maken, ziet de rechtbank een 'samenhangend gevaar voor herhaling van het begaan van soortgelijke feiten door verdachte'. 

Naast een gevangenisstraf van twee jaar wordt de man ook een locatie- en contactverbod van vijf jaar opgelegd. "Aangezien verdachte geen inzicht heeft geboden in zijn motieven, kan de rechtbank niet anders dan uit de aard van het bewezen strafbare feit afleiden dat verdachte gericht de familie iets heeft willen aandoen."