Bij een ziek meisje

Op de bank ligt een klein ziek meisje. Mijn dochter, ze is ziek. Ziek klinkt naar, maar je weet pas hoe naar zodra het een klein meisje treft.

Vaders en dochters zijn bijzonder. Net zo bijzonder als moeders en zonen, en waar zonen doorgaans hun moeder op overdreven wijze in woord en daad verdedigen, zijn het de vaders die hun dochters tegen alle onheil willen beschermen. Zelfs als dat helemaal niet kan. Zal wel een mannendingetje zijn.

Zieke dochters zijn zieliger dan de rest van de wereld. Als mijn dochter ziek is, dan interesseert de rest van de wereld me niet. Mijn dochter moet beter worden. De rest maakt niet uit. Hongersnood, burgeroorlog, terreuraanslag, het interesseert me niet. Als mijn dochter zich maar beter voelt.

En dus kus ik haar op haar voorhoofd en voel ik oprechte spijt voor alle keren dat ik nukkig tegen haar deed en het spijt me dat ik soms zei dat ze zeurde. Ik breng haar direct iets te drinken terwijl ik normaal gesproken zeg dat ze dat zelf maar moet pakken. Nu is het een zegening als ze uitbrengt dat ze iets wil. Dan kan ik iets. Maar eigenlijk wil ik alleen maar dat ze weer is zoals ze echt is.

Ze slaapt. Ik draag haar naar haar bed en hoop dat ze daarvan niet wakker wordt. Stap voor stap schuifel ik de trap op en bij elke stap weet ik dat ik voorzichtig moet zijn. Ze mag niet merken dat ze weg is van beneden. Ik wil zo graag dat ze lekker ligt waar ze het lekkerst ligt. In haar eigen bed, onder haar eigen dekbed.

Ik zit nog een minuut of wat op de rand van haar bed en hoor nog steeds dat ze anders ademt dan ze normaal doet.

Het fijne van kinderen hebben is dat je mensen naast je hebt die je echt kent. Ze zijn mij. En zodra ik dat bedenk schaam ik me voor mijn egocentrisme. Het gaat niet om mij. Het gaat om haar. Echt. Ik hoop zo dat ze beter wordt. Kleine meisjes horen niet ziek te zijn.

En zo zit ik en denk ik en zorg ik en twijfel ik terwijl ik niets doe omdat ik niets anders kan dan dat. Ik kan zeggen dat ik graag wil dat ze beter wordt, maar dat zeg ik niet, want dat heeft geen zin. Ik hoop het wel, hoewel dat ook niets uitmaakt. Ik neem me voor om de volgende keer dat ik zelf ziek ben blij te zijn dat het mij en niet haar treft.

Zittend op de rand van haar bed kan ik alleen maar denken: slaap zacht. Rust lekker uit. Ik hoop zo ontzettend dat je morgen weer beter bent.

Tot morgen lief meisje van mij. Word maar weer snel zoals je bent.