Hoe Harry me een knal verkocht

Zoals ik dat gewoonlijk doe, las ik afgelopen vrijdag een krant terwijl ik wachtte op de bus. Wanneer men een kwartier op de bus moet wachten kan men immers nog makkelijk één á twee artikelen lezen.
“Goeiedag”, zei iemand ineens.
Ik keek op uit de krant en merkte op dat een negroïde man mij aanstaarde met een grote glimlach op zijn gezicht.
“Goedemorgen”, antwoordde ik en dook vervolgens mijn krant weer in.
“Weet u wat het is tegenwoordig meneer? Mensen groeten niet meer als ze elkander tegenkomen op straat.”
Wederom keek ik op uit de krant, nam even de tijd om de informatie van zowel de krant als die van de pratende man te verwerken, en antwoordde:
“Ja, u heeft gelijk.”
De man keek mij aan met een blik die zei: “Natuurlijk heb ik gelijk.” Toen zei de man: “Tot ziens.”
“Een fijne dag nog”, antwoordde ik.

De man ging er vandoor. Blijkbaar wachtte hij niet op de bus. Hij liep weg met een tred die een bepaalde zekerheid uitstraalde, alsof hij zijn woord vandaag aan nog zeker tien anderen verkondigen zou.
In mijn jaren als manager bij een bekende snelvoerketen heb ik vaak op een dergelijke manier - half lezend, half antwoordend – een gesprek moeten voeren. Na een aantal uren werken toverde ik in mijn pauze met enige regelmaat een boek tevoorschijn. Dan ging ik zitten aan een tafel in het restaurant met een oud boek dat ik had opgegraven bij de boekenmarkt van een kerkgemeenschap of bij de tweedehandsafdeling van De Slegte. Een klassiek verhaal met een harde kaft en op een klassieke manier gebonden. Het in de hand houden van een dergelijk voorwerp trok aandacht; soms voelde het als het tonen van een stuk vlees in een leeuwenkuil. Men bleek het feit dat ik een boek aan het lezen was niet op te vatten als een subtiele ‘laat mij met rust’, maar eerder als een ‘ik bied u een luisterend oor’.  In die zuurverdiende pauze werd ik dan ook niet met rust gelaten. Nee, in dat soort oorden moet de liefhebber van rust en letteren gehoond worden door de bekrompen nieuwsgierigheid der onnozelen. Het meest opzienbarende gesprek waarin ik ooit op een dergelijke manier gedwongen werd participant te zijn, ging als volgt:
“Lees je de Bijbel?” Een oude, dikke man kwam tegenover mij zitten, zonder zich voor te stellen.
“Nee, ik lees Barnaby Rudge van Charles Dickens. Over de rellen door protestanten in het Londen van zeventienhonderdtachtig genaamd de ‘Gordon Riots’. Men beweert dat een personage uit dit boek Edgar Allen Poe inspireerde tot het schrijven van zijn gedicht The Raven.” Soms is een korte beschrijving van de inhoud van de boeken genoeg om mensen af te schikken.
“Oh. Mijn moeder las ook vaak. Altijd van die kleine pocketboeken met titels als Brandend Verlangen, Prins van haar Hart, Haar Spaanse Stier, Verraderlijke Passie.”
“Mooi. Zou u..”
“Ze is overleden.” De man kreeg een traan in zijn rechteroog.
“Dat is vervelend, maar..”
“We hebben haar verleden jaar begraven. Toen hebben we de kaft van zo’n boekje genomen en er blanco vellen papier tussen laten binden. Op deze vellen heeft iedereen van de familie en vrienden en kennissen toen wat liefs geschreven. Met dat boekje hebben we haar toen begraven. Het was zo mooi meneer, zo mooi, wilt u dat geloven? “
“Ik geloof u oprecht, maar weet u…”
“Ja, weet u wat het is meneer, de mensen luisteren tegenwoordig niet meer naar elkaar.”
“Ja, u heeft gelijk.”
De man keek mij aan met een blik die zei: “Natuurlijk heb ik gelijk.”
“Tot ziens.”
“Een fijne dag nog”, antwoordde ik en ging weer aan het werk. Mijn pauze was voorbij.

Mijn werk bij de snelvoerketen is verleden tijd. Tegenwoordig ga ik door het leven als student in iets met mensen en woon in een studentenkamer ergens in Utrecht. Om naar de universiteit af te reizen maak ik daarom regelmatig gebruik van het openbaar vervoer. Het liefst de trein. De trein en haar stiltecoupés waar men zo lekker rustig zou moeten kunnen lezen. Niets is minder waar: ook hier wordt de liefhebber der letteren niet met rust gelaten. Sterker nog, lezen in de trein is een levensgevaarlijke bezigheid.
“Ja Klaas met Harry. Alles goed man? Met mij ook hoor, ja, wat problemen met ‘t vrouwtje maar dat is gewoon. Zeikwijf, ach je weet wat het is, toch. Hey luisters en huivert…”
“ Meneer, dit is de stiltecoupé, zou u…”
“Wacht even hoor Klaas, der begint er hier eentje tegen me te lulluh. Wa mot je?”
“Nou ja, we zitten hier in de stiltecoupé en ik wil graag lezen, dus ik wil u vragen…”
“Ben jij soms een homo?”
“Pardon?”
“Nou, ik ken wel mensen die lezen maar dat zijn allemaal vrouwen of homo’s.”
“Dus omdat ik wil lezen ben ik homoseksueel?”
“Ja, zou toch kunnen.”
“Meneer, ik wil u alleen vragen of u zo vriendelijk zou willen zijn wat stiller te zijn.”
“Ik vind het erg brutaal dat u me stoort tijdens het bellen. Moment.  Ja, Klaas eventjes nog hoor, d’r loop er hier eentje moeilijk te doen.  Luister ‘s, jij moet echt effe je muil gaan houwe, mafkees!” Harry ging verder met zijn telefoongesprek. In een vlaag van frustratie stond ik op en pakte de mobiele telefoon van Harry, schoof het raam van de coupé open en gooide het ding naar buiten. Harry keek mij verbijsterd aan. Ik zei: “Weet u wat het is meneer? De mensen laten elkaar niet meer met rust tegenwoordig.”
“Rust? Ik zal jou ‘ns een pak rust voor je muil verkopen!” Hij voegde de daad bij het woord.

Natuurlijk had ik gelijk.