Stront aan de knikker

Ouderdom heeft echt voordelen. Je wordt namelijk nogal eens uitgenodigd voor afscheidsfeestjes waar je jezelf lekker tegoed kan doen aan gratis drankjes en hapjes. Vorige week was ik ook op zo’n feestje. Een oud-collega was nu echt oud en nam afscheid van het bedrijf waar hij werkte en waar ik ook had gewerkt. Het was erg leuk, want ik werk zelf al niet meer sinds mijn vijfenvijftigste en dat is sinds 1999. Er waren dan ook aardig wat mensen aanwezig die ik sinds die tijd niet meer had gezien. Maar het leukste was dat ik Gijs weer eens zag. Gijs had ik al sinds 1992 niet meer gezien.

Met Gijs had ik een aantal jaren in het bedrijfselftal gespeeld. Je weet wel, zo’n team met mannen van middelbare leeftijd die nog wel eens een balletje willen trappen. Als ze dan op het veld staan, denken dat ze nog twintig zijn en in de eredivisie spelen. En Gijs was wel de fanatiekste speler van ons team. Lag constant met de scheidsrechters overhoop. En op dat afscheidsfeestje bleek dat hij nog geen steek was veranderd. Ik zag hem al meteen toen ik het zaaltje binnenkwam waar het feestje was. Nadat ik het feestvarken zelf een hand en een fles had gegeven, stapte ik op Gijs af, want hij zat een beetje moedeloos voor zich uitkijkend, alleen aan een tafeltje.

“Gijs, ouwe rukker, wat kijk je triest. Smaakt het bier niet?” Gijs keek op en zijn gezicht klaarde een beetje op toen hij mij zag. Het lag echter niet aan het bier. 
“Ik ben net vandaag terug uit de cel,” zei hij nadat ik een pilsje voor hem en mezelf had gehaald. 
“Uit de cel, Gijs?” Ik wist niet wat ik hoorde. Gijs was altijd wel een heethoofd geweest, maar wel een goudeerlijk heethoofd. Hij kon een scheidsrechter gerust voor achterlijke kankermongool uitschelden, maar zou nooit diens portemonnee uit zijn sporttas jatten. 
“Gijs, jongen, wat had je uitgevreten dan? Had je een buurtsuper overvallen soms?” Ik probeerde het maar van de lollige kant te benaderen.
“Nee man, het begon allemaal met het uitlaten van Bello.” Ik was verbaasd.
“Bello? Een hond? Jij houdt toch helemaal niet van honden? Je noemde ze altijd schijtmachines.” 
“Ja natuurlijk. Dat is nog steeds zo, maar Bello is de hond van mijn tante. Mijn tante Annie moest geopereerd worden en er was niemand verder die voor Bello kon zorgen, dus heb ik het maar gedaan.” Dat bedoelde ik dus. Ruwe bolster, blanke pit. 
“Maar hoe kom jij dan via Bello in de cel?” Daar was ik toch wel benieuwd naar. Gijs nam een paar slokken van zijn biertje en begon zijn verhaal.

“Ze zijn tegenwoordig volledig de weg kwijt in de politiek en in Rotterdam. Ik deed het hartstikke netjes. Ik liet Bello in de goot schijten omdat we geen plantsoentje dichtbij hebben en het regende. Uitgerekend in onze rustige straat kwam op dat moment een jut langs en die vroeg me wat WE daar aan het doen waren en waarom WE de hondenpoep niet opruimden.” Gijs pauzeerde even en schudde meewarig zijn hoofd. Nam nog een flinke slok en ging verder met zijn verhaal. Ik zag Gijs in gedachte al die agent voor zijn kloten schoppen, maar dat bleek het niet te zijn geweest waarom hij in de cel moest.
“Ik had die zooi met een schepje in een zakje moeten doen. Wist ik veel! Ik heb geen hond en dat heb ik ook gezegd, maar die jut had niets met tante Annie te maken. Ik liet hem uit en ik ruimde het niet op. Een bon. Hoeveel denk je?” Hij keek me vragend aan, maar ik had geen idee, want ik heb ook geen hond. Ik ben gek op dieren en juist daarom heb ik ze niet in huis.
“Het kostte me tweehonderd flappen! Beleid van de gemeente Rotterdam! Ik betaal godverdegodver steeds meer gemeentelijke belastingen en voor dat geld kunnen ze niet effe Bello’s kak opruimen! Dat doen ze alleen in de daarvoor bestemde zones. Maar die heb je bij mij in de buurt helemaal niet!” Gijs liep rood aan. 
“En toen heb je zeker die jut op een bepaalde manier duidelijk gemaakt wat je er van dacht en dat vond hij niet zo leuk en sloot je op?” Ik vond het eigenlijk niet eens vreemd. Maar het bleek anders te zijn gegaan.
“Nee man. Ik heb alleen wat gescholden, maar verder niets. Die kutbon heb ik al betaald.” Zwijgend keek Gijs even voor zich uit.
“Maar hoe ben je dan in de cel beland?” Ik was nu echt nieuwsgierig geworden. Maar Gijs ging eerst even twee pilsjes en een bak met zoutjes halen. Daarna ging het verhaal verder.

“Kijk. Je weet wel dat ik een hekel heb aan honden, maar ik heb een nog veel grotere hekel aan katten en het is gewoon niet eerlijk. Voor honden betaal je hondenbelasting en als je de stront niet opruimt, kun je zomaar bekeurd worden.”
“Dat is zo, Gijs, maar katten laat je niet uit en die doen het thuis op een kattenbak.” Ik vond het een logisch argument.
“Thuis op de kattenbak? Ik weet niet in wat voor buurt jij woont, maar bij ons lopen dag en nacht katten los door de wijk en die schijten overal waar ze aarde zien. Ik heb nog nooit een hond in een tuin zien schijten, maar in mijn tuin liggen constant kattendrollen. Ik heb al van alles geprobeerd. Koffiedik, peper, azijn en citroenplantjes. Niets hielp. Laatst had er eentje naast het citroenplantje zitten schijten!” Gijs nam weer een slokje en ik bedacht dat hij wel een beetje gelijk had. Inderdaad lopen in onze wijk ook dag en nacht veel katten buiten en dat zijn niet allemaal zwerfkatten.
“Maar wat heeft dat met jouw cel te maken dan, Gijs?” vroeg ik ongeduldig. Ik snapte het nog steeds niet.

“De dag na mijn bekeuring kwam ik om half drie in de nacht thuis van een feestje. Net op het moment dat ik mijn fiets in het schuurtje wilde zetten, zag ik een kat in mijn tuin schijten. En ik herkende hem. Het was de kat van een man die even verderop in de straat woont. Dus ik naar dat huis. Ik was echt laaiend, man. Ik belde aan. Ik belde nog eens. Ik belde heel erg lang en ging roepen of hij godverdetering snel naar buiten wilde komen. Alle andere buren waren eerder wakker dan de eigenaar van die kutkat, maar uiteindelijk kwam hij met een slaperige kop aan de deur. Hij schrok zich wezenloos toen hij me zag en begon meteen zich te verontschuldigen dat hij niet echt vreemd was gegaan met mijn vrouw die avond. Ze hadden alleen een wijntje gedronken en wat gezoend.” Ik zag het voor me. Je bent naar een feestje en intussen zit je vrouw met een andere kerel te vozen en de kat van die man schijt in je tuin. 
“Jezus, Gijs. Nou begrijp ik waarom je in de cel bent beland. Zou ik ook zijn.” Maar ik had het weer mis.

“Dat was het helemaal niet. Ik schreeuwde nog tegen die man dat het me geen ene moer kon schelen wat hij met mijn vrouw had gedaan, maar dat hij onmiddellijk een schepje moest gaan pakken om die stront op te ruimen en dat ik voortaan alle katten in mijn tuin in hun eigen stront zou verstikken. Maar inmiddels was de hele straat wakker en er waren veel mensen naar buiten gekomen en daar bleken veel kattenbezitters bij te zijn. Die waren het niet echt eens met mijn opmerkingen en van het een kwam het ander en van het ander kwam een vechtpartij tussen kattenhaters en kattenbezitters. Politie erbij. En die vent van die kutkat wilde de stront van zijn kat niet opruimen, dus ik dook weg van de vechtende mensen en de politie en ging naar mijn schuur. Ik pakte een schop, schepte die stront op de schop en liep weer naar dat huis. Daar was het al een verschrikkelijke chaos, want de buurtbewoners waren ook slaags met de politie. Ik zag die vent en wilde de stront van zijn kutkat in zijn bakkes gooien, maar miste. Wat denk je?” Gijs keek me weer vragend aan. Maar weer had ik geen idee. Ik bedacht me wel dat het iets voor een column zou zijn.
“Die stront kwam precies midden in de tronie van een jut. En dat was niet het ergste. Het was die jut die me de dag ervoor had bekeurd. Begon die lul van die kat te lachen en hij riep dat we nu allebei stront aan de knikker hadden. Kun je je dan voorstellen dat ik die cel dan maar op de koop toenam?” Ik kon het me levendig voorstellen.  

Mijn eerste boek 'Fietsen in het Paradijs' is nu te bestellen bij www.freemusketeers.nl. ISBN 978-90-484-2304-0 onder de categorie reisverhalen en -gidsen.