Jingle balls

Nou, daar zit je dan. Veertig en een beetje. Oké, en nog een beetje. Man, check, kids, check, huis, check, hypotheek, check. En ook nog een baan. Check. In bed doe je je best om niet onder het landelijk gemiddelde te zakken, je probeert iedere maand een keer naar het theater te gaan, je bewaart achter in je kast een aantal serieus te korte en te strakke kledingstukken en je bent geabonneerd op een erkend hip tijdschrift. Zo af en toe doe je een bijdrage in de collectebus van de Hartstichting of de Kankerbestrijding en je helpt eens een bejaarde oversteken, in de hoop dat het allemaal genoeg is voor een lintje voor uitstekend burgerschap. Dat heb je toch maar mooi voor elkaar, gaap. Iedere poging om bij te blijven die jammerlijk mislukt, doe je af met ‘Ach, ik ben toch al getrouwd’, of, nog meer blasé: ‘Seen that, done that, bought the T-shirt’. En toch, zo nu en dan, tussen het inruimen van de vaatwasser en De Wereld Draait Door, zit je stevig weg te dromen over hoe het ook alweer was om veertien te zijn. Of nee, zestien. Achttien! Trampolinespringen lukt hooguit nog na een grondige blaasdrainage, schaatsen – of wat er voor door moet gaan - doe je alleen nog met zorgvuldig ingetapete enkels en polsen en de tijd dat je een volwassen kerel onder de tafel zoop, ligt noodgedwongen voorgoed achter je. Stel je voor dat iemand het op YouTube gooit! Maar wat zou het toch fijn zijn om weer eens ouderwets uit de band te springen. Daar heb je nou vriendinnen voor.

Zul je altijd zien: je heb ’t nog niet gedacht of er belt er eentje op. Of ik zondag wat te doen had en of ik meeging. Ik had al respectievelijk ‘nee’ en ‘ja’ gezegd voor de clou kwam: ‘naar de London Knights, de kerstshow’. Ik keek uit goed fatsoen even bedenkelijk, maar blockte even later wel mijn zondagmiddag voor vijf naakte herenlijven in een soort kerstbalballenbal. Die dag toupeerde ik mijn haar, smeerde veel te veel oorlogskleuren op mijn gezicht en hees me in dat veel te korte rokje waarvan ik wist dat het nog een keer van pas zou komen. Mét maillot eronder, dat wel, want we gaan natuurlijk geen kou lopen lijden.

Als we arriveren blijkt de zaal stampvol met vrouwvolk van allerlei pluimage. Jong, oud, mooi, lelijk; iedere soort die je bedenken kunt, is vertegenwoordigd. Laat ik nou toch denken dat die London Knights van drie tot acht constant hun ding dingessen. Op het podium staat slechts één man. Dat zijn er vier te weinig. En dan is hij nog niet eens schaars gekleed ook. Het blijkt een misvatting, en dat is maar goed ook, want de man met de vele kleren aan verzekert ons dat iedereen met respect behandeld zal worden. Ook vertelt hij ons dat we in een straal van twee meter van het podium in de soakzone verkeren: spettergevaar, zeg maar, maar dan zonder handen. Rondvliegend respect zeker. Vriendin en ik trekken ons wijselijk terug tot achter de laatste linies. Hier swingen wij straks, verdekt opgesteld, de pan uit. Maar eerst is die meneer met de hooggesloten outfit aan de beurt. Hij deelt wat kalenders uit aan de oudste, de getrouwdste, de homoste en de losbandigste bezoekers en ook nog wat meters bier. Want: ‘als het bier is in de vrouw, is ’t ver te zoeken met de trouw’. Dat weet meneer kennelijk ook en de vooruitzichten op een geslaagde show worden almaar beter.

Dan verschijnt plotseling een bejaarde engel met platinablond haar op het podium. Haar vleugels zitten met elastieken banden vast. Zij is de manager van de ridders, vertelt de meneer met de microfoon ons. De felgekleurde verlichting in de kerstbomen gaat aan en we tellen luidkeels af: tien… negen… acht…

Vanuit de coulissen verschijnt een appetijtelijke wegwerker met een knaloranje overall, van het soort dat goed zou zijn voor een behoorlijke verkeersopstopping, ware het niet dat je zoiets nou nooit eens in het wild rond ziet lopen. Hij maakt een opzwepend gebaar met zijn handen, maar heel veel aanmoediging heeft het uitzinnige vrouwvolk in de zaal niet nodig. Ik schreeuw nog wat in vriendins oor en als ik weer opkijk zie ik nog net hoe Mister Wasbord zijn overall op zijn enkels laat zakken. Tevoorschijn komt een fraai stukje ondergoed dat vooral zo duur is omdat er een mannennaam op de elastieken tailleband staat. Hij bukt bevallig, Mister Wasbord, en komt omhoog met een gezinsfles babyolie die hij theatraal boven zich uitknijpt, daarmee lijf inclusief ondergoedje besmeurend. “Jongen toch,” is het eerste wat ik denk, “dat krijg je er in de was nooit meer uit.” En dan realiseer ik me dat als ik deze midlifecrisis tot een succes wil maken, dat ik dan Esthermutst vooral een keer thuis moet laten.

En zo geschiedde. Even later sta ik met beide armen en een bierglas in de lucht mijn heupen ritmisch heen en weer te schudden. En nog een halfuurtje later hijsen we ons aan de bar omhoog in de hoop op een beter uitzicht.

Het was een soort kerstmarkt, loog ik later witjes tegen het thuisfront. Met heel veel kerstballen.
Ach, moeders heeft weer een keer mogen pieken. Morgen maar eens op zoek naar een lekker stuk vlees. Voor het kerstdiner.