O postbode, stop eens iets roze in mijn gleuf
Ik ben dol op post. Het is iets van vroeger, toen ik nog penvriendinnen had en vakantieliefdes. Lieflijk gedecoreerd postpapier – gebloemd of bevlinderd - en briefkaarten met exotische taferelen lagen met grote regelmaat op de mat. Wij hadden zo’n zware koperen brievenbus met ook nog een klem erop, tegen open waaien en huis-tuin-en-keukencriminelen die met ijzerdraadjes naar je deurklink kwamen hengelen. Die dingen waren toen erg hip en klonken bovendien als een klok. Voordeel daarvan was dat ik vanaf mijn tienerkamertje, zelfs met mijn cassettebandje op vol volume, hoorde wanneer de postbode ons adres weer aangedaan had. “Laat maar, ik ga al!” riep ik dan zo hard ik kon en stormde in twee passen de trap af om de epistels vol giebergeiterige tienerklets veilig te stellen.
Ik ben nog steeds dol op post. Het is een voorkeur die te diep geworteld is om zomaar te verdwijnen, al doet onze gedigitaliseerde maatschappij hard zijn best. Penvriendinnen heb ik niet meer. Wel mailmaatjes. En die vakantieliefdes? Ach, ik heb ze maar geen adreswijziging gestuurd. Tegenwoordig brengt de postbode vooral facturen en blauwe brieven, af en toe een tijdschrift en nog maar zelden een papieren vakantiegroet. Maar romantisch en optimistisch als ik ben, huppel ik toch iedere dag als een jonge hond naar de deurmat. En wij hebben niet eens zo’n geelkoperen klepperding.
Moet ik nog zeggen dat ik gisteren extra alert was op de postbezorging? Oké, dat is een understatement. Nee, ik heb niet achter de deur gezeten en ik ben ook niet de postbode tegemoet gehuppeld. Laten we zeggen dat ik eerder bij de mat was dan de post. Mijn Valentijn is al tien jaar dezelfde en roze noch rood is zijn lievelingskleur, maar je weet maar nooit of hij toch ergens een romantiekknopje heeft dat nog geactiveerd kan worden. Een vrouw mag toch dromen, niet?
Eén keer overkwam het me, op een moment dat ik het het minst verwachtte. Het was Valentijnsdag negentienlanggeleden en daar lag zomaar iets roods op de mat. Met trillende vingers maakte ik de envelop open. “Jij bent mijn droomvrouw”, meldde ene R. terwijl ik net zo rood kleurde als zijn adresdrager. Lang heb ik er niet van kunnen genieten. De kaart verdween regelrecht in de papierbak, uit het zicht van mijn toenmalige echtgenoot die behoorlijk jaloers was van aard. Wie R. is of was heb ik nooit geweten.
En toch, onverbeterlijk als ik ben, was ik gisteren weer in hoogste staat van paraatheid. Dagdromend van rozen en zwoele geuren keek ik iets vaker dan normaal uit het raam waar ik vanaf mijn thuiskantoor op uitzie. Tot ik de bekende oranjezwarte kleding ontwaarde. Haast kwispelend zweefde ik richting deurmat. De oogst: een catalogus van een kantoorartikelengigant, het bonuskrantje van de AH en een flyer van een lokaal klusbedrijf. Een illusie armer en een inzicht rijker zakte ik, samen met de moed, in mijn bureaustoel terug. Zie je wel: Valentijn, opgeklopte commerciële onzin.