Oudjes reanimeren? Kom nou!

Medewerkers van verzorgingshuizen weten vaak wel of een bewoner in noodgevallen reanimatie wil. Maar als ze tijdens een wandeling of visite onwel worden, komen de ambulancebroeders of de huisarts en die weten het niet.

Volkskrant

Mieke vloekte in gedachten. Ze moest het eten brengen bij mevrouw Van Vliet. Toen ze die naam op het weekrooster had zien staan had ze hardop "Kut!" gezegd.
Mevrouw Van Vliet was met afstand de lastigste bejaarde in het verzorgingshuis. Niemand van het verzorgend personeel hielp haar graag. Ze had vroeger een leidinggevende functie bij de militairen gehad en dat was te merken. Altijd commanderen en nooit tevreden.
Ook nu was het weer raak zodra Mieke de kamer binnenkwam.
“Oh, ben je daar eindelijk? Dat werd wel tijd. Ik stierf bijna van de honger. Te laat komen is zeker modern! Bij de MILVA moest je dat vroeger niet proberen bij me, want dan kwam je meteen een avond de poort niet uit. Zeven uur is zeven uur en geen acht uur, meisje!”
Mieke keek op haar horloge, het was vijf voor zeven.
“Het is nog geen zeven uur, mevrouw Van Vliet. Uw klok loopt zeker voor,” toeterde Mieke bij de oude dame in het oor. Zachtjes voegde ze er aan toe: “En jij loopt achter, ouwe heks.” Dat laatste hoorde mevrouw Van Vliet niet. Daarvoor was ze te doof.
“Ja, verzin maar weer een uitvlucht. Het wordt hier steeds erger. Het eten komt te laat en vanmorgen is er ook al niemand geweest. Het is gewoon schandalig.” Mieke kookte van binnen al een beetje van woede.
“Ik ben vanmorgen bij u geweest, hoor. Ik heb het bed verschoond, de planten water gegeven en stof afgenomen. Weet u dat niet meer?”
“Niet waar!” zei mevrouw Van Vliet op barse toon. “Er is helemaal niemand geweest. Je liegt! Gelukkig kan ik alles zelf nog, want jullie doen niets!”

Zo ging het nou altijd met mevrouw Van Vliet. Alle medewerkers van het tehuis werden door haar afgesnauwd. Niets was goed. Ook de andere bewoners van het tehuis hadden last van haar. Neem nou vorige week.
Er was een nieuwe bewoonster en die wist niet dat mevrouw Van Vliet altijd alleen aan een tafeltje wilde zitten tijdens het koffiedrinken. Dat was op zich geen probleem, want de mensen die haar kenden wilden ook niet bij haar zitten, maar een verzorgingshuis is nou eenmaal een doorgangshuis, dus er zijn vaak nieuwe bewoners.
“Hier zit nooit iemand anders,” zei ze. De nieuwe was echter wat doof en antwoordde: “Ja, daar koop ik ook altijd mijn brillen.”
Mevrouw Van Vliet werd kwaad, stond op uit haar stoel en stopte de nieuwe bewoonster met haar gezicht in de slagroomsoes waarvan ze net wilde gaan genieten.
Daarop werden de andere bewoners zo kwaad dat ze met hun rollators jacht gingen maken op mevrouw Van Vliet. Gelukkig was ze nog goed ter been en kon ze zich in de keuken in veiligheid brengen. De leiding van het tehuis moest praten als Brugman om de gemoederen te bedaren.
Mieke zuchtte toen ze de kamer van die ouwe feeks verliet. Iedere dag gingen er bejaarden dood in het tehuis. Bejaarden die jonger waren dan mevrouw Van Vliet. Maar dat mens werd steeds gezonder, zo leek het. Haar kortetermijngeheugen was abominabel, maar lichamelijk was ze niet stuk te krijgen.

Willem zette de ambulance stil, stapte uit, ging de bloemenwinkel binnen waarvandaan de 112-melding was gekomen en sprak binnensmonds: “Gadver, een oudje.”
Hij keek veelbetekenend naar John, de andere broeder. Bij oude mensen weet je nooit of ze wel geholpen wilden worden. Vorige maand had hij nog een man van negentig gereanimeerd. De man was met zijn fiets onder een auto gekomen en had daardoor een dubbele beenbreuk, een klaplong, drie gekneusde ribben, een zware hersenschudding en een seksuele disfunctie, maar dat laatste had hij ook al voor het ongeluk. Toen Willem en John bij hem kwamen, had hij geen hartslag meer en moest dus gereanimeerd worden met de defibrillator. De man had de broeders verrot gescholden toen hij bijkwam. Hij was klaar met het leven en dat kuteten in het tehuis. Die man wilde helemaal niet meer via allerlei trucs in leven worden gehouden.

Volgens de bloemist was de bejaarde vrouw onwel geworden en in elkaar gezakt. Ze had nog pols gehad tot vlak voordat Willem en John binnenkwamen, maar inmiddels was die al bijna weggevallen. Ze zouden dus misschien moeten gaan reanimeren.
Kut, wat nu? Mensen dragen wel een codicil bij zich of ze organen willen afstaan na hun dood, maar niet eentje waarin staat of ze gereanimeerd willen worden. Ja, je kunt een niet-reanimerenpenning bij je dragen, maar dat weet niemand en dus draagt niemand die bij zich.
Maar onlangs had Willem een artikel gelezen in de Volkskrant en daarin werd gesteld dat het personeel van het verzorginghuis wel wist wat de bewoners wilden. Gelukkig had de vrouw haar naam en adres bij zich.

Mieke was net klaar met de kamer van mevrouw Van Vliet. Gelukkig was het mens net even een boodschap aan het doen bij de bloemist. Ze wilde een bloemetje kopen om de verjaardag van haar dochter te vieren. “Ze komt nooit, maar toch wil ik het vieren,” had ze gezegd. Mieke wist echter al lang dat mevrouw Van Vliet helemaal geen kinderen had.
Ze wilde net de kamer uitgaan toen de telefoniste haar belde met een gesprek van buiten. Het bleek een ambulancebroeder. Hij vertelde dat mevrouw Van Vliet net een hartstilstand had gekregen en dat hij dringend wilde weten of ze gereanimeerd wilde worden. Mieke hoefde niet lang na te denken. Natuurlijk wist ze dat.
“Niets meer aan doen, hoor. Ze was helemaal klaar met het leven. Ze heeft al vier keer geprobeerd om zichzelf van het leven te beroven. Je doet haar een groot plezier door niet te reanimeren.”
Willem wist genoeg. Hij dacht even na. Het was allemaal wel een beetje abrupt. De oude vrouw lag daar maar op de koude vloertegels. Ze zouden haar naar het verzorgingshuis brengen en lekker in haar eigen bed leggen. Dat zou ze prettig hebben gevonden, dacht Willem. Hij liep naar de bloemist.
“En?” vroeg deze. “Geen reanimatie meer nodig? Ze wilde bloemen kopen, maar voordat ze kon zeggen welke, gebeurde het.”
Willem dacht even na. “Nou,” zei hij, “dan wil ik wel een bos bloemen van u. Die zetten we dan naast haar bed straks.”
“Welke zullen het zijn?” vroeg de bloemist meteen.
“Doe maar een bos aronskelken.”