Column: Wat een hondenleven

Hola ende Namasté, groeten vanuit dertig hele hete graden Kathmandu, Nepal. Uw soulsearcher is nu twee en halve week twee werelden lager gestapt en het is tijd voor een nieuw verhaal, een verhaal over een hondje, een hondje zoals er zoveel honden zijn, maar toch net wat anders.

Naast mij zit een hondje, een vies klein hondje, een hondje dat je niet zou aanraken in Nederland. Een hondje dat in Nederland zou worden gevangen met een net en in het asiel gestopt zou worden waar hij, hoe zielig het ook klinkt, waarschijnlijk elke keer niet uitgekozen zou worden door lieve kleine meisjes die na drie maanden jengelen en zeuren hun ouders zo ver kregen om een hondje met hen te gaan kopen. Het hondje naast mij zou dan mooi zitten, een keertje blaffen, zijn kopje scheef houden en recht in de oogjes van het meisje kijkend, zachtjes janken. 'Kies mij, ik zal beter voor je zijn dan welk jong vervelend kuthondje dat hier naast me zit dan ook. Misschien doe ik niet altijd wat jij wilt, maar dat geldt ook andersom. Maar als ik bij je kom en m'n kopje in je schoot leg, doe ik dat uit liefde, niet omdat ik zo getraind ben, of niet beter weet.' Maar het hondje is vies, oud, zijn vacht glanst niet meer en zijn eens zo mooie krulletjes hangen in klitten langs zijn zij. Vlug trekken de degelijke ouders hun dochter mee, naar de mooiere hondjes, die jong zijn en pootjes geven, die zich goed zullen aanpassen in het grote huis met de mooie spullen. Geen plaats daar voor straathondjes, die niet geleerd hebben hoe te zitten op commando. 'Straathondjes zijn vies,' leggen ze uit, 'straathondjes zijn vals, straathondjes hebben ziekten, straathondjes poepen en plassen op het tapijt, straathondjes lopen weg, straathondjes komen na een week weer terug, nog viezer en waarschijnlijk zwanger... Neem dit hondje maar, daar zul je veel meer plezier aan beleven.' De golden retriever die is afgetraind tot op het bot en niets anders kan dan doodliggen en pootjes geven krijgt een halsbandje om. Kwispelend loopt hij naast haar, op naar de volgende kennel.

Ik aai het hondje dat naast me zit over zijn bol en geef hem een biscuitje; we zijn nu eenmaal niet in Nederland. Uit dankbaarheid plast hij tegen mijn nieuwe fiets. Ik ben van hem. Ik lach en mijn gedachten gaan naar al die duizenden kansloze hondjes die ik dagelijks hier in Nepal tegenkom. Kleine jonge puppies, opgekruld in een kartonnen doos, jankend voor voedsel, geen Bonzo-groei-maar-heel-fijn-en-heel-veel, maar afval dat hier gelukkig genoeg op straat ligt. Straks zijn ze groot, als moeder ze niet voortijdig verlaat, en zullen ze door de straten gaan zwerven. Deze hondjes doen geen vlieg kwaad en waarom zou je ook, als je in hondenparadijs geboren bent? Vrij rondlopen, ravotten in de steegjes, snuffelen aan duizenden geurtjes die een derde wereldstad rijk is, slapen in de zon midden op de stoep, gapend je tong krullen en naar de dichtstbijzijnde afvalberg lopen voor een fijn stukje kippenpoot of geitenrib dat in overvloed aanwezig is nu het festival net is geweest en al deze dieren geofferd zijn, nooit aan de lijn, midden in de nacht met een troep huilen naar de maan, je laten naaien door die grote stevige straathond wanneer je wilt, je niet laten castreren.
En zo bekruipt mij het gevoel dat deze hondjes helemaal niet zo kansloos of ongelukkig zijn als je eerst dacht. Wat moet een jong puppietje nou met een groot huis, uitgekauwde brokjes zonder bot, een oude oma die hem de hele dag binnenhoudt, hem dooraaiplekken geeft op zijn rug en tweemaal daags zijn enige kans om zijn territorium af te bakenen meeneemt in een plastic zakje om het in de prullenmand in hetzelfde huis te gooien.

Het hondje naast mij blaft, is mijn gestaar waarschijnlijk moe, en loopt met opgeheven staart weg. Ik besluit hem te volgen, nieuwsgierig of mijn gedachten echt waar zijn. Hij loopt langs huizen zonder deuren, cafeetjes met drie banken, snuffelt aan een oude man die in zijn roes murmelt. Die ziet zichzelf in een groot huis met nog meer drank. Het hondje trekt zijn neus op voor de walm die uit de mond komt. Drank is niet voor vrolijke hondjes, daar worden ze niet blijer van. Hij mijdt de drukke winkelstraat en slaat af naar een steegje waar het lokale afval van de buurt wordt verzameld. Zijn vrienden zijn er ook en na even geroken te hebben wat de rest heeft gepoept, besluiten ze samen verder te lopen. Mensen lopen keurig langs hen heen, schenken geen aandacht aan ze. Een wederzijds leven en laten leven. Na een lange wandeling eindigen ze op een heuveltje vlak buiten de stad, een zonnige grasweide die uitkijkt over de daken. Als ik dichterbij kom zie ik iets liggen onder de boom. Twee magere knieen steken boven het gras uit. Een schaarsgeklede zwerver, die zich al in geen maanden heeft gewassen kijkt me aan en biedt me een plekje aan naast hem in de schaduw. Hij heeft geen bezittingen bij hem, enkel een fles water die hij vult in het stroompje dat van hoog in de bergen komt en nog niet vervuild is. Zijn aanbod van een stukje oud brood sla ik af. Ik zit een uur naast hem zonder te praten, de honden liggen naast hem met oogjes gesloten. Ineens verzucht hij met een glimlach.

'Wat een hondenleven hè?'