De Toren van Oneindige Hoogte: In de toren

Thon opende zijn ogen en keek naar de toren die tot in het oneindige de lucht in ging. Hij ging overeind zitten. Zijn hoofd tolde. Bij de Pyroquake had hij bijna al zijn energie verbruikt. Het was belangrijk dat hij die zo snel mogelijk zou aanvullen. Hij opende zijn vest, zocht even en trok een vijftal flesjes vloeistof tevoorschijn. Vijf flesjes was maar net genoeg om de helft van zijn energie weer aan te vullen. Thon schudde zijn hoofd. Hij had meer flesjes moeten kopen toen hij zijn voorraad aanvulde. Hij goot de inhoud van de flesjes in zijn mond en voelde de kracht in zijn spieren langzaam terugkomen. Met een kreun stond hij op en keek om zich heen. De Pyroquake had een enorme ravage aangericht. Overal lagen de verkoolde lijken van spelers. Thon zakte op zijn knieën bij één van de lijken en opende zijn vest. Hij vond een paar flesjes, maar de inhoud was verdampt door de hitte van het vuur. Dat schoot niet op. Hij zou het voorlopig met de helft van zijn kracht moeten doen. Veel meer zou hij waarschijnlijk ook niet nodig hebben, er was verder niemand meer over. Zelfs de groep van het Lauwersgilde had de Pyroquake niet overleefd. Gelukkig waren dat allemaal spelers van wie de speeltijd nog niet verstreken was. Zij waren inmiddels weer levend en wel in de echte wereld. Het werd tijd om de toren in te gaan, besloot Thon, maar nog voor hij een stap had gezet viel zijn oog op het lijk van Soktur. Verbijsterd liep hij ernaar toe. Het was duidelijk dat de speler die de speer vasthad niet degene was geweest die Soktur gedood had, wat betekende dat Strever op de speer gevallen moest zijn, of zichzelf op de speer gegooid moest hebben. Thon snapte er niets van. Waarom zou hij dat gedaan hebben? Voor zover hij wist liep Strever net zo veel gevaar als hij om gedood te worden in het spel. Misschien was Strever weer offline gegaan? Maar waarom was Soktur dan dood? Thon kreeg het nare vermoeden dat er iets vervelends met Strever was gebeurd. Strever kon hem in ieder geval niet meer helpen via Soktur. Wat had hij ook al weer gezegd? De vierde deur links vanaf de ingang? Ja, dat was het. Thon wierp een blik op de toren. Het werd ook tijd om naar binnen te gaan en het spel uit te zetten. Hoe sneller hoe beter. Wat er met Strever was gebeurd, was van later zorg. Hij liep naar de ingang.

Thon stapte door de grote deuren de toren binnen. Een enorme ronde open ruimte strekte zich voor hem uit. Hij was een aantal keer in de toren geweest als hij een nieuw karakter nodig had, maar nog nooit op de begane grond. Hier waren geen deuren. Om de zoveel meter zat er een klein raampje in de stenen muur waar een stralen licht door naar binnen vielen, die rechthoekig lichte vlakken wierpen op de vloer. Slechts één stenen trap aan het einde van de grote ruimte leidde naar de eerste etage. Thon liep door naar het midden van de grote ruimte en keek omhoog. De ringen met deuren liepen door zover als het oog kon zien en hadden een duizeligmakend effect op hem. Hij zag een speler van één van de hoger gelegen ringen in het gat springen waar hij opgevangen werd door de luchtstroom en omhoog geworpen werd. Er kwamen dus nog steeds nieuwe karakters het spel in. Hij bleef even wachten, maar zag geen anderen meer. Via de toren kwamen alleen spelers binnen die een nieuw karakter moesten aanmaken, de rest begon gewoon waar ze hun karakter de voorgaande keer in het spel hadden achtergelaten. Er zouden nu dus bijna geen spelers meer via de toren binnen moeten komen. Het was tijd om naar boven te gaan. Hij nam de trap naar de eerste etage. Nog 136 te gaan. Thon vroeg zich af hoeveel er in de echte wereld inmiddels bekend was en of er iemand wist waar hij mee bezig was. Waarschijnlijk niet. Als hij Strever mocht geloven was de politie voorlopig druk met het uitzoeken van de moorden op de beheerders. Daarnaast ging de tijd in het spel veel sneller dan in de echte wereld. Voordat iemand met een concreet plan kwam, zouden er al dagen voorbij zijn in het spel. Nee, Strever had de situatie goed ingeschat en had bizar snel gereageerd. Thon hoopte dat hij in orde was. Hij had weer een nieuwe verdieping bereikt, liep naar de rand en keek naar beneden. Vijf etages. Vanaf nu was het verstandig om te gaan tellen. Het zou toch vervelend zijn etage 137 voorbij te lopen.

Thon stond hijgend bij de vierde deur van links op de 137ste etage. Wat een ongelooflijke hoeveelheid traptreden en hoe vreselijk vermoeiend. Hij was in één keer doorgelopen, maar dat had hem wel weer een deel van zijn energie gekost. Hij schatte dat hij nu nog maar op twintig procent van zijn originele kracht zat. Gelukkig was hij er. Nog een paar stappen en dan was het spel uit. Thon pakte de deurknop, opende de deur en stapte de ruimte in. De dreun wierp hem opzij en hij sloeg met een klap die de lucht uit longen perste tegen de zijwand van de ruimte. Thon kwam overeind en bleef even op één knie zitten, zijn hand op de grond ter ondersteuning. Met zijn andere hand wreef hij over zijn gezicht. Hij keek op en zag een oude bekende staan.
'Asgrad.'

Asgrad stapte met een grote grijns naar voren. 'De grote Thon!' zei hij minachtend, 'je kan je niet voorstellen hoeveel jaar ik op dit moment heb gewacht. Hoeveel jaar ik gewerkt heb om net zo sterk te worden als jij. Allemaal in het diepste geheim natuurlijk, zodat jij het niet zou merken. Zodat ik je zou kunnen verslaan op een moment dat het het hardst aan zou komen.'
Asgrad lachte een holle gevoelloze lach, 'net zo hard als jouw verraad jaren geleden. Daarom ben ik hier. Het is jouw beurt om te verliezen.'
Thon duwde zich, met de muur als steun, overeind, 'Asgrad. Weet je wel wat er aan de hand is? Unteto is een moordenaar en wil de macht in het spel. We moeten het spel uitzetten.'
'Ik weet precies wat er aan de hand is. Je bent dom geweest toen je een positie in het leger van Unteto afwees. Nu heb ik die gekregen en mijn eerste taak is het spel verlossen van jou.'
Thon duwde zichzelf van de muur weg en trok zijn zwaard, 'je kan het altijd proberen.'
'Wie probeer je voor de gek te houden?' zei Asgrad, 'je kunt nauwelijks op je benen staan.'
Asgrad had gelijk. Thon voelde zich beroerd. De klap die Asgrad hem zojuist had gegeven, had hem nog meer van zijn energie gekost, maar wat kon hij anders dan terugvechten?
Thon rechte zijn rug en nam een verdedigende houding aan, 'zoals ik al zei: je kan het altijd proberen.'

Asgrad stormde op hem af en zwaaide zijn zwaard. Thon bracht zijn eigen zwaard omhoog en ving de klap op. Het geluid van metaal op metaal weerkaatste van de stenen wanden in de ruimte. Thon was een meester met het zwaard en ondanks alle training waar Asgrad over opschepte, veel sneller. Hij draaide, dook en ontweek zoveel mogelijk aanvallen. De klappen die hij wel met zijn zwaard moest opvangen trilden door tot in zijn handen en armen. Zijn spieren raakten langzaam vermoeid. Asgrad had al zijn energie nog en was veel en veel sterker. Het was een kwestie van tijd voordat zijn laatste restjes energie verdwenen waren. Als hij nog iets wilde doen moest dat snel gebeuren. Thon deed een paar stappen terug om uit de buurt van Asgrad te komen en sloot beide handen om het heft van zijn zwaard. Het was een gevaarlijke tactiek, maar zijn laatste kans. Het kwam nog slechts neer op zijn jarenlange ervaring in het spel en zijn instincten. Thon schakelde zijn verstand uit, stapte weer terug en liet, zonder er bij na te denken, een regen van slagen op Asgrad los. Als Asgrad door de aanval brak, was het voorbij. Thon kon zich nu niet meer verdedigen. Zijn zwaard schoot met zo’n snelheid door de lucht dat het blad slechts een vage schim was. Links en rechts landde het blad op het lichaam van Asgrad en trok diepe scheuren in zijn vest. Hoewel Thon niet sterk genoeg meer was om Asgrad met een enkele klap te verwonden, strompelde deze terug onder de intensiteit van de aanval. De steek van een wesp kon niet doden, maar duizend steken wel en dat was waar Thon zijn hoop op vestigde terwijl hij zijn zwaard steeds sneller en sneller rond liet gaan. Kleine druppeltjes bloed vlogen door de lucht. Asgrad wist niet wat hem overkwam, wankelde, struikelde over zijn eigen voeten en viel languit naar achteren. Zijn zwaard kletterde uit zijn handen op de stenen vloer.
'Stop, stop! Genade', riep hij. Zijn handen voor zijn gezicht.
Thon staakte zijn aanval, maar hield de punt van zijn zwaard onder de kin van Asgrad, 'ik wil je niet doden. Er zijn al genoeg doden gevallen. Als je belooft dat je vertrekt, laat ik je gaan.'
'Ik beloof het', jammerde Asgrad.
Thon haalde zijn zwaard weg. Asgrad stond langzaam op en liep naar de deur.
Bij de deur draaide hij zich om en richtte zijn handen op Thon, 'weet je. Ik denk dat ik toch maar niet vertrek.'
Thon staarde verdwaasd naar Asgrad. Ondanks alles had hij verwacht dat Asgrad meer eergevoel zou hebben. Hij vervloekte zichzelf dat hij zich had laten misleiden door hem. 'Vuile lafaard', zei hij zachtjes.
'Misschien', zei Asgrad, 'maar wel een lafaard die gaat winnen.'

De black-out aanval die Asgrad op hem losliet zou nooit sterk genoeg geweest zijn om Thon te verslaan als hij op volle sterkte was geweest, maar nu beukten de schokgolven van de zwarte bol krakende elektriciteit die hem omsloot zijn laatste restje energie weg. Zijn zwaard werd te zwaar om nog vast te houden en het viel uit zijn handen op de grond. Zwarte vlekken dansten voor zijn ogen. Het enige wat hem nog overeind hield was zijn wilskracht. Hij zag Asgrad zijn zwaard van de grond oprapen en met een glimlach op hem afkomen. Thon was niet meer in staat iets te doen. Het was uitzichtloos. Alles was verloren.

Voorgaande delen: |1|2|3|4|5|6|7|8|9|10|11|12|13|14|15|16|17|18|19|20|21|22|23|