De Toren van Oneindige Hoogte - Deel 2

“Vertel het nog een keer!” Brall zat met rode ogen en de tranen nog op de wangen van het lachen in de ruime leunstoel op de kamer van zijn vriend Ethoneus.
“Nee!” Thon, zoals de meeste mensen zijn naam afkortten, keek met een boos gezicht naar Brall, “ik had gehoopt op wat begrip, als je me alleen maar uitlacht had ik net zo goed tegen de deur kunnen gaan praten, bij dat ding hoef ik me niet te ergeren aan een schaterbui elke keer dat ik het vertel. En daarbij, je hebt het al twee keer gehoord.”
“En elke keer klinkt het beter,” zei Brall, nog steeds met een grote grijns op zijn gezicht.
Thon liet zicht vermoeid op het bed vallen. Twee dagen lang had hij, of beter, de tovenaar Kelkele, door een woud gezworven waar hij de naam niet van had kunnen achterhalen. Zijn adviseur had het over ‘verboden informatie’. Hoe verder hij het woud inging, hoe hoger de bomen werden, totdat ze begonnen te lijken op torens met reusachtige bladeren, hoog in de lucht. Toen hij uiteindelijk een open plek had bereikt, stond daar middenin een immens huis. Nieuwsgierig geworden liep hij gestaag in de richting van het stenen geval. Het duurde langer dan hij had verwacht, het huis was dan ook veel groter dan hij aanvankelijk had gedacht. Toen hij na twee uur lopen eindelijk voor de deur stond, uit hetzelfde hout vervaardigd als de bomen die Kelkele achter zich gelaten had, ging deze open nog voordat hij had kunnen kloppen (iets dat mogelijk geen zin had gehad, net zomin als met een stok tikken op de deur van een bankkluis). Wat daarachter stond was een goede reden om je zorgen te gaan maken: een reus, precies wat je erbij zou verwachten. Een dik persoon, met alle anatomie van een mensenlichaam, maar dan veertig meter hoog (wat eigenlijk belachelijk hoog was, zelfs voor een reus). Kelkele hoopte nog even dat hij vriendelijk van aard was, maar nadat de reus zijn lippen aflikte was ook die hoop vervlogen. Kelkele begon met rennen, wat lastig ging in het stijlvolle maar onhandige tovenaarsgewaad. Hij kon een voorsprong van zo’n vijftig meter inzetten voordat de reus begon met lopen. Kelkele draaide zijn torso zover hij kon terwijl hij bleef rennen en schreeuwde een verlammende spreuk, een kráchtige verlammende spreuk. Het had zijn effect. De reus stopte met rennen. Helaas had de reus nog wel vaart. Met een oorverdovende klap (letterlijk, want Kelkele was een uur lang doof) kwam de reus op de aarde terecht, met tovenaar eronder. Dat zou zijn dood geweest zijn, ware het niet dat de, ronduit ranzige, navel van de reus precies bovenop hem was gekomen. Daar had hij anderhalve dag gezeten, niet in staat zichzelf te bevrijden uit zijn luchtdichte cel. Uiteindelijk stierf hij een verstikkingsdood door zuurstofgebrek.
Brall was nog steeds niet klaar met grijnzen. De schaamtevolle dood van de anders zo statige Thon, of beter, zijn alterego Kelkele, was ongetwijfeld het meest fantastische van de afgelopen dagen. Thon had gehoopt op een reactie van medeleven, een paar bemoedigende woorden om er volgens een punt achter te zetten. Waarschijnlijker was dat binnen drie uur tijd het bekend was bij ongeveer iedereen die hij kende, amper kende en minstens net zoveel die hij gewoon niet kende, en dat alles dankzij de altijd behulpzame Brall. Thon had beter moeten weten.
Brall begon bij te komen en zijn gezicht begon een ietwat serieuzere pose aan te nemen. Thon dacht na hoe het nu verder moest. Kelkele had drie jaar lang bestaan, vanaf de zestiende verjaardag van Thon. Zestien was de minimumleeftijd om aan Het Spel te mogen deelnemen. Het Spel was vijf jaar geleden op de markt gekomen. Niemand wist dat dit systeem eraan kwam, niemand wist de details van de ontwikkeling van het systeem, maar het was revolutionair. Thon was niet echt thuis in de details, maar het zou werken door middel van het direct beïnvloeden van gevoelsprikkels, terwijl het lichaam in soort van coma is gebracht, zodat de meeste zenuwen vrij zijn om door het systeem gebruikt te worden.
“Wat wordt de volgende naam?”
Thon keek Brall vreemd aan. Vele dingen zijn van belang als je begint met Het Spel, maar als iets werkelijk weinig uitmaakt, is het de naam.
“Ben je niet meer geïnteresseerd of ik dit keer meer voor een leger ga? Of juist meer voor mijn alterego?”
“Nou…nee.” Brall keek hem belangstellend aan. Thon dacht even na, Bralls hilarische voorstel om ‘Navele’ te gebruiken negerend. Twee minuten later had hij een goede naam bedacht.
“Wat denk je van Issaphaus?”
Brall knikte goedkeurend.
“Dan zal ik binnenkort maar eens beginnen met mijn nieuwe avontuur.” Thon keek met een weinig vrolijk gezicht uit het raam. Zijn personage was behoorlijk sterk geworden. De teleurstelling van het plotselinge verlies was nog niet verwerkt.
“Het went wel hoor, geloof me.” Brall keek wederom grijnzend aan. “Als je net als ik iedere drie maanden opnieuw begint, doet het je niet meer zo veel.” Brall had een talent zijn alterego zo snel om te laten komen, dat hij in zijn korte tijd binnen Het Spel het voor elkaar heeft gekregen een verplichte pauze van een maand te moeten nemen, in plaats van de gebruikelijke vierentwintig uur.
“Je hebt gelijk, ik mag eigenlijk niet klagen, met al die keren dat ik op het nippertje wist te overleven. Ik zie je straks wel op school, ik ga bedenken welke kant ik opga met het spel en ondertussen wat ontbijten.” Hij kreek Brall schattend aan. “Wat ga jij nu doen?”
“Behalve zorgen dat iedereen weet hoe Kelkele op een behoorlijk genante manier is omgekomen? Niet zo bar veel.” Thon gaf hem een vuile blik.
“Zeg, jij hebt me zo vroeg uit Het Spel gehaald hoor, die nachtrust is dan tenminste niet voor niets opgeofferd,” zei Brall half verontschuldigend, half lollig.
Toen Brall de voordeur achter zich gesloten had, liep hij slenterend naar de keuken voor zijn ontbijt. Zijn schouders hingen naar beneden, het mentale gewicht van de gedachte van het zware begin torsend.

=========
Voila, deeltje 2. Nog steeds zijn alle reacties welkom.