De gravin en de dozenman

Het is een vroege lenteochtend. De vogels fluiten uitbundig en de zon schijnt volop. Ik jog in het park van mijn jeugdjaren en volg een kronkelig pad, richting vijver. Het grind knarst allang niet meer, het asfalt is gebarsten en vertoont langgerekte scheuren. Het zonlicht wordt er gefilterd, want het pad wordt overschaduwd door een lange rij knoestige kastanjebomen met laaghangende takken.
Als ik een bocht omga, ontwaar ik in de verte een gestalte, zittend op een bankje in de schaduw. Ik zou haar uit duizenden herkend hebben: het is de "gravin", een levende herinnering uit mijn jeugdjaren. Ze kreeg haar bijnaam door haar ongenaakbare houding; kaarsrechte rug, handen devoot gevouwen op haar schoot en de kille blik in haar lichtgekleurde ogen, - zijn ze blauw of grijs?
Als vanouds zit ze op "haar" bank, omringd door struiken, berkenbomen en hoog opgeschoten varens. Ze is het toonbeeld van eenzaamheid, grijs geworden, magerder ook, maar verder niet veel veranderd.
Automatisch houd ik mijn pas in. Als klein meisje was ik doodsbang voor haar; ik ben het nog steeds, ook dat is niet veranderd.

Wat hebben we haar gepest, mijn vriendinnen en ik, en later, toen ze gezelschap kreeg van "Bert, de dozenman", nog erger. We waren toevallig getuige van die bijzondere gebeurtenis, die op een dag als deze plaatsvond. We zagen hoe vieze "Bert" onverstoorbaar plaatsnam naast "de gravin" en hoe hij haar langzaam tot delen dwong.
Niet haar houding, maar haar blik verraadde haar radeloosheid, want zij kon slechts toezien hoe "Bert" er zijn bierflesjes leegde en daarna de helft van "haar" bank in beslag nam om zijn roes uit te slapen.
"Het park is gemeentegoed, hoor!! riep hij met lallende stem.
Vreemd genoeg begon "de gravin" stukje bij beetje te ontdooien. Zij begon "Bert's" gezelschap zelfs op prijs te stellen, zodanig dat hij zelfs besloot om te verhuizen. Hij plaatste zijn doos achter haar bank, niet op een opvallende plaats, maar listig verborgen tussen de struiken.
Waar "de gravin" precies vandaan kwam, is altijd een raadsel gebleven. Zij zat er elke dag, één geworden met de bank, onbeweeglijk en onaangedaan, een standbeeld gelijk.
"Bert" bracht daar verandering in. Ze begon te lachen om zijn platvloerse grappen én te delen: de helft van haar brood was voortaan voor Bert. Hij liet zich eveneens niet onbetuigd en gunde haar af en toe een slokje van zijn bier. Hun saamhorigheid was echter het grootst op de dag waarop de doos van "Bert" afbrandde. "Bert" overleefde het ongeval en reageerde stoïcijns, maar "de gravin" zagen we nooit eerder zo fel.

Terwijl ik aarzelend naderbij kom, kan ik haar gezicht beter bekijken. Ze heeft meer rimpels gekregen en een zorgelijke blik in haar ogen. Ik zie dat ze haar lippen beweegt. Vreemd, dat deed zij vroeger nooit. Ik kijk verbaasd om me heen. De vraag brandt op mijn lippen: waar is "Bert" gebleven?
"Het was zo koud die winter, het vroor... zo vreselijk hard", hoor ik haar plotseling prevelen.
Ik voel een schok en hoe mijn maag ineenkrimpt. Mijn benen voelen plotseling slap, maar toch versnel ik mijn pas en terwijl ik steeds harder begin te rennen, voel ik de blik van "de gravin" op mijn rug branden.

Zou ze mij ook herkend hebben?